U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1. Inleiding (Drents Archief)

Uw zoekacties: Oude Staten archieven, 1344-1815

0001 Oude Staten archieven, 1344-1815

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
0001 Oude Staten archieven, 1344-1815
1.
Inleiding
De eerste maal ongeveer, dat wij den naam Drente genoemd vinden, is hij verbonden met het begrip "pagus", dat naar de tegenwoordig overheerschende meening een algemeen begrip is ter aanduiding van een grondgebied, dat 't midden houdt tusschen een graafschap en een "centena", althans eenige "centenae" omvat *  . In 820 schonk n.l. zekere THEODGRIM, zoon van ALDGRIM, aan de abdij Werden zijne "hereditas" "in villa que dicitur Arlo "in pago Threant" *  . In 944 wordt gesproken van "in pago Thriente vocato, quod est in comitatu Everhardi" *  ; een bewijs voor het zooeven gezegde, dat de begrippen "pagus" en "comitatus" elkander niet dekken. In 1006 vinden wij dezelfde omschrijving, behoudens dat een andere graaf is opgetreden: "in pago Thrente nominato, quod est in comitatu Baldrici" *  .
Kort daarna treffen wij Drente aan als graafschap: "comitatum de T(h)rente" luidt het in 1024 *  en 1025 *  . De oude aanduiding "pagus" werd daarnaast gebruikt: "in pago Thriente vocato, "quod est in comitatu Temmonis" *  .
De grenzen van dat graafschap mogen bij benadering gesteld worden op die der tegenwoordige provincie Drente, behoudens eene voorname afwijking in het noorden, waarover zoo aanstonds meer. Het staat immers vast, dat Twente en Vollenhove en (in 1311) Stellingwerf en Schoterwerf bestonden *  ; dat Munsterland ten oosten lag *  . En door de aanwezigheid bijna overal rondom van uitgestrekte veengronden, die de gemeenschap ten zeerste bemoeilijkten, kan men zich niet indenken, dat óf Drente óf de omliggende pagi enz. over de venen hunne macht hebben uitgestrekt. Terstond zou toch zulk een rechtsgebied verloren zijn.
Alleen aan den noordkant was de toestand anders. Groningen en het Gorecht behoorden tot het graafschap Drente *  . Eenigszins hing deze polititieke toestand samen met dien van den bodem: de uitlooper van den hoogen Hondsrug behoorde nog tot Drente. In 1405 is hierin wijziging gekomen en scheidde Groningen zich af *  , wellicht is toen ongeveer de tegenwoordige grenslijn ontstaan.
Over de grenzen in de veenstreken is tusschen Drente en de aanliggende landen herhaaldelijk geschil geweest, wellicht doordat in den veengrond de opgerichte grenssteenen of -palen wegzakten en zoo de toestand dubieus werd.
In 1046 schonk keizer HENDRIK III aan bisschop BERNOLDUS van Utrecht "comitatum, qui post obitum Goselini ducis nostrae "ditioni in Trente visus est subjacere" *  . De gifte werd gedaan "cum omni integritate et utilitate, quae ad eundem pertinent "comitatum, perpetualiter habendum". Omdat geestelijken niet zelf de crimineele rechtspleging mochten uitoefenen, stelden zij plaatsvervangers aan, "advocatus" of "judex" genaamd. Voor Drente werd de advocatie verbonden aan het kasteleinschap van Coevorden.
Eene omlijning van het kasteleinschap en de daaraan toegevoegde rechten missen wij. Daardoor is niet vast te stellen de positie van den schulte van Drente, die in het begin van de 13de eeuw voorkomt *  (en te Eelde zetelde?). Wellicht heeft de bisschop, tengevolge van zijne moeilijkheden met den toenmaligen kastelein van Coevorden, 3 rechters in het Drentsche gebied aangesteld, waarvan een zetelde te Coevorden, een te Eelde en een te Groningen. Althans omstreeks 't midden der 13de eeuw komen deze 3 ambtenaren voor *  . Waarbij echter moet worden opgemerkt, dat, terwijl in 't begin dier eeuw sprake is van een "scultetus" van Drente, een kwart eeuw later vermeld worden 3 "judices". Hiermede zouden dan kunnen aangewezen zijn de schulte van Coevorden (eene heerlijkheid) zetelende te Coevorden, die van Drente zetelende te Eelde, en die van Groningen zetelende te Groningen. Doch dan zou men de vraag kunnen stellen, of 1/4 eeuw vroeger die verdeeling in rechtsdistricten niet reeds voldongen was. Het oude graafschap hing toen reeds niet meer zoo nauw samen als vroeger; toen dan ook Groningen door hevige burgertwisten werd geteisterd, werden ook de Drenten daarin gemengd *  . Herhaalde moeilijkheden tusschen Drente en Groningen zijn hierna gevolgd, die eindelijk met Groningen's toenemende ontwikkeling langzamerhand geleid hebben tot hare afscheiding van Drente *  .
Dank zij de groote uitgaven, door de bisschoppen voor geestelijke en wereldlijke doeleinden te doen, was 't kasteleinschap van Coevorden met de daaraan verbonden heerlijkheid verpand geworden aan GERARDUS CLENKE en HAKO VAN HARDENBERG *  . De rechtspraak schijnt echter nog niet in ééne hand te zijn gebracht. Althans in een leenregister uit de tweede helft der 14de eeuw wordt genoemd ROLOF POLLEMAN, "die in leen hout syn andeel van den daghelix gherichte in Drenthe" *  . Hoever dit aandeel zich uitstrekte, is niet zeker; doch een vermoeden mag toch worden uitgesproken. ROLOF POLLEMAN hield behalve het bewuste aandeel ook in leen verschillende goederen in het noorden van Drente en in Groningen gelegen *  .
Ongeveer in dienzelfden tijd bezaten andere POLMAN'S (aan ROLOF vermaagschapt?) goederen in leen of bezaten eigendom eveneens in 't noorden van Drente en in Groningen *  ; terwijl tusschen 1373 en 1382 OTTE POLLEMAN herhaaldelijk voorkomt als burgemeester van Groningen *  . Is wellicht dus in ROLOF POLLEMAN de opvolger te zien van den bovengenoemd en schulte te Eelde? De voortdurende moeilijkheden tusschen den bisschop en den Coevorder slotvoogd, waaraan, door het krachtig optreden van bisschop FREDERIK van Utrecht, in het laatst der 14de eeuw een einde kwam *  , wekten de overtuiging, dat eene andere bestuursinrichting moest worden in het leven geroepen, waarbij de macht der kasteleins van Coevorden voorgoed werd gebroken. De waardigheid zou niet meer erfelijk zijn, voortaan werden de vertegenwoordigers van den bisschop teruggezet tot ambtenaren, die telkens bij voorkomende vacature werden aangewezen door den bisschop in overleg met de inwoners van Drente en onder goedkeuring der 3 Overijselsche steden *  . 's Bisschops ambtenaar droeg den titel "amptman" of "drost".
KAREL V, aan wien in 1636 Drente was gekomen, benoemde eerst een stadhouder *  , aan wien hij later ook het drostambt opdroeg *  . Deze, GEORGE SCHENCK VAN TOUTENBURG, stelde, omdat hij over meerdere provinciën tot stadhouder was benoemd, onder zich een waarnemenden drost aan *  . Later ontving ook de drost zijne aanstelling van den keizer *  .
Onder de Republiek was er strijd over het recht van aanstelling van stadhouders en drosten *  . De Zeven Provinciën toch erkenden Drente, dat in het laatst der 16de eeuw nu eens hunne doch dan weer de Spaansche zijde had gehouden, niet voor vol; zij beschouwden het als een wingewest, waarover de Staten-Generaal het bestuur moesten aanstellen *  . De verkiezing van een stadhouder werd spoedig overgelaten aan de Staten van Drente *  (Ridderschap en Eigenerfden). De benoeming van een drost bleef lang in geschil, een geschil te ingewikkelder, omdat ook de Staten van Overijsel zich daarin mengden *  . Eerst in 1685 werd tusschen de Staten van Drente en Overijsel overeengekomen, dat voor eiken 3den en 7den van de 7 drosten de Staten van Overijsel een tweetal zou voordragen aan die van Drente om daaruit de benoeming te doen; de overige drosten zouden door Drente geheel vrij worden aangesteld *  . Sedert dien tijd onthielden ook de Staten-Generaal zich van inmenging *  . Sedert 1749 berustte het recht van benoeming van den drost bij den erfstadhouder *  .
Met de "tota terra Threntie", die in 1264 *  en de gemeente van het land van Drente, die in 1291 en later blijkt te bestaan *  en de landszaken zal hebben behartigd, werd samengewerkt door de etten ("judices jurati") *  ter uitoefening van bestuursaangelegenheden *  . In het begin der 16de eeuw is de toestand anders. Dan vinden wij gesproken van "de ridderscap" *  en de ridderschap ende de gemeine ingesetenen" *  ; later van "de gemeen ridderscap, eygenerffden ende samentlicke ingesetenen des landtz van Drenthe" *  , "die gemeyne ridderschap ende alinge landtschap van Drenthe" *  of ridderschap en eigenerfden.
Dezen laatsten naam hebben de Staten van Drente behouden tot den revolutionairen tijd.
In 1603 werd door de Staten-Generaal ingesteld het college van Drost en Gedeputeerden van Drente *  , de laatsten waren 4 in getal. Dit college (ook "het College" genoemd) was, als elders de Gedeputeerde Staten, belast met de dagelijksche leiding, doch sommige zaken waren aan zijn speciale zorg toevertrouwd, volgens zijne van de Staten-Generaal ontvangen instructie *  .
Op 7 Februari 1795 riep het Comité Revolutionair in 't landschap Drenthe "het gansche Volk van Drenthe" op voor eene vergadering te Assen tegen 11 Februari d.a.v. Op laatstgemelden datum kwam hier de omwenteling tot stand; in verband daarmede maakten Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden plaats voor genoemd comité, dat tenzelfden dage weder aftrad, nadat Provisioneele Representanten waren gekozen *  .
14 April d.a.v. werd dit voorloopig bestuur vervangen door het college van Representanten, waaruit een 5-tal werd aangewezen tot de dagelijksche leiding der zaken (Gecommitteerde Representanten) *  .
Van welk een kalmen aard deze revolutie in Drente was, kan blijken uit de benoeming op 24 April 1795 door Representanten van "den burger C. De Vos VAN STEENWIJK tot het waarnemen van soodane functiën, als weleer door de drosten r(atione) o(fficii) verrigt wierden" *  . Terecht merkt Magnin dan ook op:
"Het landschap Drenthe kreeg alzoo weldra eene gelijke regering terug, als het vroeger had gehad, doch onder andere benamingen van de verschillende collegiën, welker leden door het volk waren gekozen" *  .
In verband met de acte van staatsregeling van 1798 werden de Representanten op 30 Januari *  , de Gecommitteerde Representanten *  en de President van Coevorden en Drente *  op 19 Februari 1798 uit hunne betrekkingen ontslagen en den volgenden dag vervangen door het Intermediair Administratief Bestuur in het voormalig gewest Drente. van 30 Maart 1799 tot 24 Juni 1802 werd Drente bestuurd door de Financieele Commissie van het voormalig gewest Drente *  .
Ter uitvoering der staatsregeling van 1801, die Drente indeelde onder het departement van den Ouden Ysel, ressorteerde Drente onder het Departementaal Bestuur van den Ouden Ysel (later Overijsel) over 1802 - 1805. De dagelijksche leiding was opgedragen aan de Gecommitteerden uit 't Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente.
De nieuwe staatsregeling van 1805 verklaarde, dat deze vereeniging voorloopig zou in stand blijven, doch dat de wet daaromtrent nadere voorschriften zou kunnen geven *  . Naar aanleiding daarvan trachtte Drente, met goeden uitslag, te bewerken, dat op het voorloopig de nadruk werd gelegd en de vereeniging werd opgeheven. Zoo trad op 1 Augustus 1805 het Landschapsbestuur van Drente op in plaats van de tegenwoordige Staten, terwijl de functiën van het college van Gedeputeerden werden opgedragen aan den Raad van Financiën * 
In 1806 volgde de oprichting van het koninkrijk Holland; in verband daarmede werd Drente met 18 Mei 1807 een departement staande onder een landdrost. Assessoren stonden hem bij in zijne taak, terwijl onder hem 2 kwartierdrosten ressorteerden. Op 1 Januari 1811 verdween, na den afstand in 1810 van zijn troon door koning LODEWIJK en de inlijving der Nederlandsche gewesten bij Frankrijk, het departement Drente om plaats te maken voor eene sous-prefecture, onder den prefekt van het departement van de Westereems te Groningen. Drente werd toen verdeeld in 4 cantons (Assen, Dalen, Hoogeveen en Meppel)..
De terugkomst van prins WILLEM uit Engeland en zijne proclameering tot souverein vorst gaf wederom verandering in het bestuur. Op 14 Mei 1814 trad op de gouverneur van Drente, als eerste ambtenaar onder de nieuwe bedeeling, waar de grens tusschen oud- en nieuw archief wordt getrokken. De aftredende commissaris, die een overgang had gevormd van den onder-prefekt op den gouverneur, bleef nog enkelen tijd zijne functiën bekleed en ter afwikkeling der loopende zaken.
De afspiegeling van deze wisseling van besturen vindt men in den inventaris hunner archieven, doch niet geheel en al zuiver omlijnd. Immers de revolutie dd. 1795 was voor Drente niet zoo principieel, dat men het noodig achtte het archief van het heengaande bestuur af te sluiten en een afzonderlijk archief te vormen. Tal van registers werden eenvoudig vervolgd. Deze gedragslijn is ook later betracht, totdat sedert 1805 werd overgegaan tot het vormen telkens van een nieuw archief, wanneer een nieuwe bestuursvorm werd ingevoerd. Zoo kan men de archieven van Eidderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden en de hun opgevolgde besturen splitsen in 2 groote rubrieken: die tot 1805 en die sedert 't optreden in 1805 van 't Landschaps-bestuur en den Raad van Financiën. Beide rubrieken vertoonen hunne eigenaardigheden, waarop wij straks terugkomen, na eerst besproken te hebben de zorg door de verschillende besturen gewijd aan de archieven van henzelven en hunne voorgangers.
Wanneer Ridderschap en Eigenerfden een aanvang hebben gemaakt met de vorming van hun archief staat niet vast, evenmin waar dit werd geborgen. Zooals ik reeds opmerkte, bestaat een voor hen bestemde acte d.d. 1550, zij bestonden toen dus als college, aangenomen dat de schrijver zich niet vergistte.
't Kan zijn, dat zij de bij hen ingekomen stukken ter bewaring afgaven aan den landschrijver, die tevens als secretaris bij den etstoel fungeerde. In dat geval zal deze de stukken hebben medegenomen naar Coevorden en zullen ze daar bewaard zijn geworden, 't zij bij den landschrijver, 't zij bij 't archief van den drost, voor zoover deze ambtenaar een archief vormde.
Eene andere mogelijkheid is, dat Ridderschap en Eigenerfden hun archief toevertrouwden aan de zorgen der abdij te Assen, waartoe aanleiding kon zijn, omdat die abdij buiten de Rolder kerk het eenige steenen gebouw was, in de nabijheid van Ballo, Rolde en Grollo gelegen, in welke plaatsen de vergaderingen van Ridderschap en Eigenerfden en den Etstoel werden gehouden.
De eerste oplossing komt mij evenwel het meest waarschijnlijk voor, omdat toen, evenals later, de leden der staten zich niet ernstig zullen hebben bekommerd om hun archief en dit hebben overgelaten aan den man, die dagelijks met de stukken te maken had, in ons geval den landschrijver.
Eerst van omstreeks 1600 hebben Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden geregistreerde resolutiën nagelaten, en sedert dien tijd ongeveer dagteekent ook, althans nawijsbaar, zorg voor het archief, en voor dien tijd blijkt juist te zijn de boven aangegeven bewaring van het archief bij den landschrijver.
In 1607 schijnen de erfgenamen van den overleden landschrijver Mr. JOHAN MUS VAN COVORDEN zich bij herhaling te hebben gewend tot Ridderschap en Eigenerfden met verzoek om eene gratificatie of pensioen. Althans op 15 Juli van dat jaar stelde genoemde vergadering op een request der erfgenamen deze apostille:
"De supplianten sullen wel doen ende de protocollen ende pampieren van de landtschap, alsnoch bi den supplianten (gelijck verstaen wordt) berustende, eerst ende alvoeren der landtschap ten handen te stellen; ende sall alsdan verners op henlieder versouck geleth ende sulx gedisponeert worden als naer redelicheit sall behoeren" *  .
De familie van Mr. Mus was echter niet de eenige, die landschapspapieren onder zich had; ook de gewezen landschrijver HEIMRICH VAN ROSSUM maakte zich daaraan schuldig. Ten tijde van de bediening zijner functie had hij, evenals de secretarissen van andere colleges, tal van stukken op zijne administratie betrekkelijk mede naar huis genomen, zonder deze bij zijn aftreden over te geven. te zijnen opzichte hadden Ridderschap en Eigenerfden een krachtig middel om hem tot afstand daarvan te nopen: bij zijn aftreden was hem een pensioen toegekend. Men dreigde nu, dat hij "t' eenemaele sall gefrustreert worden van alsulcke tractementen, als hi jaerlix uutth des landtschaps middelen iss genietende", wanneer hij weigerde "alle syne protocollen ende pampieren, soe deselve onder hem, de landtschap roerende, heft berustende", aan Drost en Gedeputeerden over te leveren *  . Drost en Gedeputeerden besloten ter uitvoering hiervan, enkele dagen later, aan VAN ROSSUM uittreksel uit de resolutie van Ridderschap en Eigenerfden toe te zenden, "met eernstlicke vermaeninge deselve landtschaps-pampieren alle in goeder trouwe, sonder eenige te verholden ofte verdonckeren, bi brenger 's brieves oever te schicken" *  .
V. ROSSUM bleef weigeren en zoo bleef Drente's bestuur verstoken van "alle protocollen ende registeren soe van lottingen, goespraeken als landtdaegen, ende andere pampieren de landtschap toebehoorende". De gewezen secretaris stelde zich daarbij op een eigenaardig standpunt; hij zeide: de gevorderde boeken en papieren heb ik uit eigen middelen gekocht, Drente heeft ze mij niet geleverd en kan ze dus niet opvorderen. Het behoeft geen betoog, dat Drost en Gedeputeerden op deze redeneering niet ingingen; zij stelden, hoewel er reeds bijna een jaar sedert de vorige aanmaning was verloopen, alsnog een termijn van "dree weecken precis", waarin v. ROSSUM "deselve versochte landtschapspampieren sal hebben over te seinden", als wanneer hem "de penningen, voer de pampieren gedebourseert", zullen worden "gerembourseert" en zijn (achterstallig) pensioen zou worden uitgekeerd. "Maer", zoo gaan zij voort, "in cas van het wederspil ende dat hi bij sijne opinie hartneckelick bleeff persisteeren, ende dat de landtschap oersaeke gegeeven werde tegens hem desfals in process te vallen ende met rechte tot oeverleeveringe te constringeeren, dat hi sich verseeckert ende gewaerschouwt mochte houden, dat hi van wegen sijn ongehoersaemheit niet alleen van sijn tractement soude blijven gepriveert, maer dat oick alle schaede ende interest, die de landtschap daerdoer soude comen te lijden, op sijne goederen in dese landtschap gelegen verhaelt soude worden" *  .
Ook deze bedreiging bleef zonder gevolg. HEIMRICH VAN ROSSUM leverde de archivalia niet over, en Drost en Gedeputeerden traden niet tegen hem op. Wat hiervan de reden was, is moeilijk te gissen. Het is weinig aannemelijk, daaruit het vermoeden af te leiden, dat Drente's regeering vreesde bij eene eventueele procedure het onderspit te zullen delven. Zij kon zich verwijten, hem niet terstond terugbetaald te hebben de geringe kosten, door hem voor het benoodigde schrijfmateriaal uitgegeven; dat was een verzuim, dat moeilijk goed te praten is. Maar kon daaruit volgen, kon op grond daarvan met succes worden beweerd, dat de protocollen en registers met besluiten zoo van den etstoel en de goorspraken als van Ridderschap en Eigenerfden zijn eigendom waren en de inschrijving dier besluiten niet het karakter van 't schrijfmateriaal veranderd had? Zou een rechter niet hebben toegewezen aan Drost en Gedeputeerden hun eisch tot afgifte der stukken tegen vergoeding aan v. ROSSUM van de door hem uitgeschoten gelden?
Betreurd mag worden, dat de toegezegde procedure niet is ter hand genomen, en wij daardoor in 't onzekere blijven omtrent v. ROSSUM'S beweegredenen. Onwillekeurig komt daardoor bij ons de gedachte op, dat VAN ROSSUM'S houding in de beginjaren der 17de eeuw daaraan niet vreemd is geweest. De invoering van 't college van Drost en Gedeputeerden was niet zoo eenvoudig te werk gegaan, als had mogen worden gehoopt; groote onaangenaamheden gingen daarmede gepaard, onaangenaamheden van dien aard, dat men 't gewenscht achtte, naast 't officieele resolutieboek een tweede exemplaar te bezitten, waarin de twisten niet werden vermeld. Is men nu wellicht bevreesd geweest, dat bij een hardhandig optreden tegen V. ROSSUM deze wereldkundig zou maken hetgeen men liefst verborgen hield? Ofwel berustten onder hem misschien stukken op deze oneenigheden betrekking hebbende?
Omstreeks 1609 overleed VAN ROSSUM *  en naar men zeide had toen de magistraat van Kampen, zijne woonplaats, "alle sijne cantoeren, cofferen ende pampieren versloeten ende in goede bewaerniss gestelt" *  . In verband daarmede vaardigden Drost en Gedeputeerden op 4 Mei 1609 den secretaris van hun college af met een voorschrijven aan bedoelden magistraat, "om alle de pampieren, de landtschap eenichsints toucherende, van de erffgenaemen oever te neemen, die hi tot noch toe geweige(r)t hadde an de landtschap ofte heeren Gedeputeerden te laeten volgen". In ruil daarvoor zou de secretaris den erfgenamen "antellen" "de summe van tweehondert gulden, die hi bi de landtschap van wegen sijn tractement ten achteren was" *  .
Deze zending heeft 't gewenschte gevolg opgeleverd, Althans in den straks te vermelden inventaris der staten-archieven d.d. 1627 worden stukken vermeld "gevonden onder de pampieren van HENRICK VAN ROSSUM", en "Pampieren van HENRICK VAN ROSSUM, lantschrijver, t' samen gebonden ende alsoo geteijckent", Verder worden in genoemden inventaris vermeld "Olde registeren van besayde landen ende hoornden beesten, staende buitten op ""Papieren van HEMRICH VAN ROSSUM, lantschryver"", die zeker tot de van de erfgenamen overgenomen stukken behoorden; - en "Diverse olde stucken, waeronder verscheijdene Reekeningen van HENRICK VAN ROSSUM als ontfanger der lantschap Drenthe, "bijeengebonden ende alsoo geteijckent", en "Olde reekeningen van den lantschrijver HEIMERICH VAN ROSSUM", waarmede dit wellicht eveneens 't geval was.
Drente's bestuur was trouwens in dien tijd zeer zorgvuldig om de "landschapspapieren", die onder ambtenaren berustten, te verwerven. Zoo werden (op 8 Januari 1613 en 18 Mei 1620 *  ) de rekeningen van den schulte (later hopman) HARMEN WESSEL, die voor Drente tijdelijke administratie had gevoerd, door hem en zijn zoon LUDWIG WESSELL ter vergadering van Drost en Gedeputeerden ingeleverd. Zoo werden in 1621, na 't overlijden van Drente's agent in 's Gravenhage Mr. JAN VAN TONGEREN, alle stukken Drente betreffende uit diens boedel opgevraagd *  . En eveneens werden op 15 Mei 1614 door den secretaris HUBERTUS WEIJNICHMAN eenige stukken "ten huise van wijlen jr. NICOLAES VAN ECHTEN" te Dwingelo gelicht om bij's landschaps archieven te worden gevoegd *  .
Met deze zorg voor hunne archieven is in overeenstemming het actieve optreden van Drente's bestuur na 't overlijden van den secretaris HUBERTUS WEIJNICHMAN in 1627. Ridderschap en Eigenerfden oordeelden het toen "goet ende noedich", "dat deser landtschaps pampieren ende brieven metten eersten gevisiteert ende behoerlicken geregistreert moegen werden". Dit droegen zij op aan Drost en Gedeputeerden, bijgestaan door een gecommitteerde uit de ridderschap en een vertegenwoordiger uit ieder der 6 dingspelen. Tevens besloten zij op kosten van 't landschap "een goede stercke kiste" te doen maken, "om die voerschreven pampieren ende brieven, mitsgaeders oeck het groete segel van de landtschap daerin te bewaeren; dewelcke kiste met verscheyden sloeten sal versien ende de sleutelen daervan vertrouwt werden aen soedaenige persoenen, als Ridderschap ende Eygenerffden hijrnaest sullen goetvinden" *  .
Dit besluit is tenzelfden dage (17 Augustus 1627) behandeld door Drost en Gedeputeerden, die daarop den 3 September d.a.v. hebben "aengestemt" voor de registratie, waarvan den gecommitteerden bericht zou worden gezonden. Tevens werden "den ontfanger Struuck", schoonzoon van den overleden secretaris, wegens diens erfgenamen "gelastet sorge te draegen, dat die "kiste mette pampieren, binnen Groningen staende, tegens den voorschreven tyt naer Assen gebracht worde" *  .
Deze laatste opdracht vereischt eenige toelichting; ten onrechte toch zou men den ijverigen en zorgzamen WEIJNICHMAN verdenken van onttrekking van archivalia aan de rechtmatige eigenaars. De overbrenging naar Groningen was zonder twijfel geschied in overleg met Drost en Gedeputeerden.
In overeenstemming met de instructie der Staten-Generaal voor 't college van Drost en Gedeputeerden werd op 4 Januari 1602 besloten te Assen te vergaderen *  ; 2 dagen later werd dit besluit uitgebreid tot alle vergaderingen, in de toekomst te houden *  . Doch spoedig daarop zag men zich genoopt hiervan af te wijken. In verband met 't verlies van Lingen en de daaruit gevolgde strooptochten van troepen in Drente's grondgebied, besloten Drost en Gedeputeerden gedurende den wintertijd van 1605/6 de vergaderingen veiligheidshalve te verleggen naar Groningen *  . 2 Januari 1606 achtte men terugkeer naar Assen ongewenscht, voordat Lingen zou zijn heroverd en de vijand zich tot over den Rijn zou hebben teruggetrokken *  . Een jaar later was de toestand nog niet verbeterd: Lingen, Oldenzaal en Groenlo waren door den vijand bezet, en Drost en Gedeputeerden besloten daarom voorshands te Groningen te blijven vergaderen *  . In den volgenden zomer daagde er licht in 't duister; op 12 Juni 1607 werd van Drente's gecommitteerde naar den Haag, NICLAES VAN ECHTEN, bericht ontvangen omtrent een ampliatie der "trefves", tusschen de Staten-Generaal en Hare Hoogheden ALBRECHT en ISABELLA VAN OOSTENRIJK, op 12 April tevoren gesloten.
Naar aanleiding daarvan scheen terugkeer naar Assen zonder bezwaar te kunnen geschieden; tegen den a.s. rechtdag zou men dus weder te Assen vergaderen *  De eerste vergadering binnen Drente vond plaats op 24 Juni d.a.v. *  .
Wegens de verlenging van de "trèves" en den wapenstilstand besloten Drost en Gedeputeerden in Januari 1608 tot voortzetting der vergaderingen te Assen *  . In December 1608 liepen er echter geruchten, dat de oorlog weder zou hervat worden; men zon dus op een overbrenging der vergadering naar Groningen, doch zond eerst een bode naar 's Gravenhage om inlichtingen in te winnen *  . 't Bestand werd verlengd, en men bleef dus te Assen vergaderen *  .
Tegen 't einde van 't bestand werd met den drost overlegd omtrent de verplaatsing van 't College naar Groningen en bepaald, dat ieder lid van 't College zich van eene woning te Groningen mocht voorzien; aan den secretaris WEIJNICHMAN werd opgedragen eene woning te huren voor de vergaderingen *  . Zoo vinden wij 't College sedert 4 April 1621 te Groningen terug *  . Dit verblijf buiten 't landschap was, 't behoeft niet te worden betoogd, zeer ongewenscht; voor de afdoening der processueele zaken daarenboven bijna onhoudbaar. Daarom verzocht men van de Aarts-hertogin vrijgeleide voor de gedeputeerden, verkreeg deze via den huisvoogd te Lingen en vroeg, onder overlegging van een afschrift van bedoeld vrijgeleide, de meening van prins MAURITS, of een terugkeer uit Groningen naar Drente vertrouwd zou zijn *  .
Op 24 Juli 1621 werd van de Aartshertogin een nieuw vrijgeleide ontvangen voor Drost en Gedeputeerden om weder te Assen hunne vergaderingen te houden, doch men aarzelde nog daartoe over te gaan, omdat daarin als voorwaarde was gesteld, dat de gedeputeerden niet zouden zijn in den eed der Geünieerde Provinciën en niet "onder pretext van hunne affairen" iets zouden "attenteren" tegen de Aartshertogin. De Raden van financiën hadden bovendien bezwaar gemaakt bij 't vrijgeleide te verzekeren, dat geen gedeputeerde bij wanbetaling der aan den vijand op te brengen contributiën zou worden gegijzeld *  . Zoo bleef men te Groningen.
In 't volgend jaar trachtte men weder bij den prins diens meening in te winnen, of anders bij invloedrijke leden der Staten-Generaal *  . De laatsten oordeelden terugkeer uit Groningen naar Assen niet geraden *  .
In 't najaar van 1623 verzochten en verwierven Drost en Gedeputeerden weder een vrijgeleide, dat 50 g. kostte behalve de 100 daalders, die de superintendent van 's vijands contributiën en zijn adjunct te zamen ontvingen *  . Zoo werd op 14 Januari 1624 't vrijgeleide van de Infante ontvangen voor de gedeputeerden, den secretaris, den landschrijver, den pander en de boden, om met hunne respectieve familiën "fixe residentie" binnen Drente te houden *  . Op 4 Februari werd vergaderd te Assen en van den prins VAN ORANJE vernomen, dat z.i. ISABELLA'S vrijgeleide vertrouwbaar was *  ; op 10 Februari evenwel is 't College weder te Groningen *  . In 't laatst van Juni 1624 achtte men Assen niet meer onveilig *  , en sedert 1 Juli d.a.v. vergaderden Drost en Gedeputeerden weder te Assen *  . In verband met 't uitblijven van de verlenging der sauvegarde ontmoeten wij 't College sedert 12 September 1625 weder in Groningen's veste *  , om vandaar eerst 4 Januari 1626 terug te keeren *  .
Naar aanleiding van 's vijands dreigementen is 't College van 17 Juli-October 1626 weder te Groningen vergaderd *  , om 5 October van dat jaar weder te Assen bijeen te komen *  .
Aan dat gedurig tijdenlang vergaderen te Groningen is 't toe te schrijven, dat in 1627 een kist met Drentsche archivalia zich te Groningen bevond, immers de toestand was nog verre van zeker, zoodat men in 1628 weder dacht aan eene overbrenging naar Groningen van de niet dagelijks benoodigde stukken *  .
3 September 1627 was, zooals wij boven zagen, bepaald voor de registratie van 's landschaps archieven, welke 3 dagen in beslag heeft genomen, n.1. 3, 4 en 6 September *  . Op 3 September werden geïnventariseerd "'s lantschaps pampieren, bij wijlen den secretaris WEIJNICHMAN in verwaeringe geweest sijnde"; den volgenden dag zien wij de heeren inventariseeren "in den collegio"; den 6 September eindelijk werden "gevisiteert" eenige "stucken, brieven ende pampieren", die "in 's landts kiste te bewaeren gelecht" werden. Hieruit mag wellicht niet worden afgeleid, dat den eersten dag bij den secretaris aan huis werd geïnventariseerd. Immers de inventaris begint "Eerst sijn gevisiteert de pampieren bevonden in des voors. secretarii saeliger schrijf-cammerken", wat betrekking heeft op de inventarisatie van den volgenden dag "in den collegio". Waarschijnlijk zijn dus den eersten dag onder handen genomen de stukken, die zich bevonden in de kamer ten gouvernemente (s.v. v.), door den secretaris gebruikt. Dit mag worden vermoed, omdat niet gerept wordt van eene overbrenging der stukken uit de woning van den secretaris, en ook uit de stukken, die worden genoemd. Onwaarschijnlijk toch zou 't zijn, dat de secretaris ongeveer al de liassen bij zich aan huis zou hebben gehad en dus steeds aan huis zou hebben gewerkt.
In de secretaris-kamer bevonden zich, zooals ik zeide, tal van liassen, die uitteraard aan den muur zullen hebben gehangen, een daarvan wordt althans als hangende vermeld.
Dan schijnen er een 4-tal schappen tegen den muur te zijn geweest, wanneer tenminste aan "opt bovenste ruum", opt tweede", "opt darde" en "opt 4" deze beteekenis mag worden gehecht. Op 't eerste lagen "couranten", op 't tweede "particuliere dingen", op 't derde rekeningen en acquitten, op 't vierde gedrukte plakkaten van de Staten-Generaal en van 't bestuur van 't landschap.
Daarna wordt beschreven de inhoud van "seeker kastjen", dat in 3 X 3 vakken blijkt te zijn ingedeeld; wij hebben hier weder de vermelding van stukken "int eerst bovenste ruim"', "int tweede", "int darde"; "int eerste middelste ruim", "int tweede", "int darde"; en eindelijk "int eerste benedenste ruijm", "int tweede", en "int darde" Hierin werden gevonden eenige protocollen, eenige pakken, verscheidene dossiers en stukken, "eene liasse van eenige stucken, gelichtet uit het cantor van JAN VAN TONGEREN" ('s landschaps agent in 's Gravenhage) en ook "een bleeken doese, daerin de lantschaps sauvegarden sijn". 't "Kastje" is dus geene loketkast geweest.
"Op de taeffel" lagen 2 protocollen van resolutiën, de laatste, over 1625-1627.
Ten slotte werd 't bovengenoemde kastje geflankeerd door een "banck" en een "hooge banck"; op de eerste lagen eenige registers en stukken, op de laatste alleen de "staet van geestlicke goedereu tot Dieveren, overgesonden den 6 Februarii 1625". Hiermede was de inventarisatie der stukken in de secretariskamer voltooid.
Den volgenden dag werden de archivalia "in den collegie" nagezien; zij waren daar geborgen "in de groote kiste", "ineen kofferjen" en "int tresorje". Zeer waarschijnlijk geschiedde de distributie over deze 3 bergplaatsen in hoofdzaak niet naar eenig leidend motief. Afgesloten liassen, protocollen, dossiers, pakken en stukken van allerlei aard werden in de groote kist gevonden. Het "tresorje" bevat eveneens stukken van allerlei slag, al zijn deze uit den aard der zaak slechts weinig in getal. Met het "kofferjen" is het eenigszins anders gesteld, dit is te beschouwen als de voorlooper van de latere rubriek Liquidatie met de generaliteit. Bijna de geheele inhoud zou onder dat hoofd te brengen zijn; slechts enkele stukken vallen daarbuiten: a. de stukken betreffende 't geschil tusschen Drente en den heer van Ruinen over 't ressort van diens heerlijkheid (van practisch belang in dien tijd van heffingen), - b. stukken betreffende de vraag, of 't klooster ter Apel in Groningen of in Drente was gelegen, - en c. stukken betreffende 't geschil van Drente met Overijsel over Coevorden.
Den 6 September eindelijk werden "gevisiteert" eenige doozen en kistjes, die afzonderlijk schijnen te zijn bewaard geweest, omdat zij niet in een der beide vorige rubrieken werden opgenomen. Toch zal hunne plaats geweest zijn 't zij in de kamer van 't College 't zij in die van den secretaris; immers de kostbare inhoud der kistjes gedoogde niet onzorgvuldige bewaring. Zoo bestonden er:
a. "een langh kistjen ofte lade" met het opschrift: "In dit kistjen is de landtbrieff van Drente"; - Behalve den oor-spronkelijken landbrief dd. 1412 vinden wij genoemd vidimussen van 't privilege dd. 1394 van FREDERIK. VAN BLANKENHEIM en van de commissie van FILIPS II voor VERDUGO en verder eenige 16de eeuwsche rekeningen van bij omslag over Drente geheven gelden en ander financieele stukken. -
b. "een lang kistjen met een slott", met 't opschrift: "In dit kistjen sijn des lantschaps Drenthe versegelde brieven ende andere stucken"; - De inhoud hiervan was van denzelfden aard; privileges, acten de non praejudicando en enkele financieele stukken, waaraan nog groote waarde werd gehecht, vulden't kistje. -
c. "een doese genoteert met AA", bevattende eenige stukken over den afstand van KAREL V en de huldiging van zijn zoon, stukken over beden, stukken die konden dienen ter ondersteuning van Drente's verlangd recht op sessie ter generaliteit, een exemplaar van de Unie van Utrecht, en eindelijk "een rondt silveren verguit schilt, gestaen hebbende in een lampett, daerin der provinciën waepen, ende onder allen mede het waepen van de lantschap Drenthe gesneden sijn"; - Dit zilveren instrument is natuurlijk sedert verdwenen. -
d. "een does, met BB geteijckent", hield slechts in 't privilege van bisschop FREDERIK d d. 1394 's daags voor Assumptio Mariae, zoowel 't oorspronkelijke charter als een paar vidimussen ervan;
e. "een doese, geteijckent met CC"', bewaarde eenige privileges en andere stukken van politieken en financieelen aard.
Deze kistjes en doozen zijn, zooals ik reeds boven vermeldde, "in 's landts kiste te bewaeren gelecht, binnen Assen den 6 Septembris 1627". Thans zal men tevergeefs de bedoelde kist te Assen zoeken, hij is niet meer voorhanden, 't zij dat ook over hem een hand vol begeeren zich ontfermd heeft, 't zij (wat minder aannemelijk is) dat de landskist bij een der nog te vermelden verhuizingen van 't archief te zoek is geraakt. Minder aannemelijk is dit, omdat men bij deze verhuizingen waarschijnlijk de kisten niet heeft ontpakt en bovendien de kisten weer noodig had voor de terugzending. Een secretaris of landschrijver zou in dit geval de schuldige moeten zijn geweest.
Op 17 Augustus 1627 voorzagen Ridderschap en Eigenerfden tevens in de vacature, door WEIJNICHMAN'S overlijden ontstaan; zij benoemden tot secretaris diens schoonzoon JOHAN STRUUCK, tot dien tijd ontvanger van 't landschap. Nadat hij van dezen post had afstand gedaan in handen van Drost en Gedeputeerden, ontving hij op 3 September d.a.v. zijne commissie als secretaris van 't College *  . In verband hiermede zijn ook "de sleutelen van de groote kiste ende kastje in den collegie .... bij den secretaris gebleven" *  . Hieruit blijkt, dat 't ambt van secretaris zich langzamerhand had ontwikkeld zelfstandig naast dat van den landschrijver, die sedert 1601 als secretaris van Ridderschap en Eigenerfden bleef fungeeren en den etstoel en den drost als griffier diende. De landdag werd doorgaans slechts eenmaal per jaar gehouden, Drost en Gedeputeerden vergaderden een paar malen per week; vandaar dat 's landschrijvers betrekking tot het staten-archief minder nauw werd, en dat daarentegen de secretaris de man werd, die op den gang der landschapszaken den grootsten invloed verkreeg. Bij vertegenwoordiging van Drente zien wij dan ook in later tijden beide ambtenaren naast elkander optreden.
Na de inventarisatie van 1627 heeft 't staten-archief wellicht weder voor 't grootste gedeelte tijdelijk verblijf gehouden te Groningen, doch zekerheid bestaat daaromtrent niet. Het eenige wat wij weten is, dat aan Drost en Gedeputeerden op 22 Januari 1628 werd medegedeeld, "dat die heer drost mede voor geraet-saem vondt, dat men, bij continuatie van den vorst, die lantschaps-papijren, die men daegelijckx nijet en behoeffde te gebruijcken, in verseeckeringe tot Groningen soude brengen" *  .
Of het dagelijksch bestuur van Drente den vrees van den drost deelde en dus is overgegaan tot overbrenging van een deel van 't staten-archief naar de vesting Groningen, blijkt niet. Ook is duister, of de drost het gesloten water geschikt vond voor de overbrenging, of wel dat hij daarvan vreesde gemakkelijker toegang voor krijgsbenden naar Assen.
Uit de volgende jaren is ons niet veel bekend omtrent de geschiedenis van 't archief. Waarschijnlijk is dit dus te Assen verbleven onder de hoede van den secretaris. Het eenige, wat wij vernemen, is de opvordering door Drost en Gedeputeerden van bepaalde registers en stukken, meermalen betreffende de geestelijke goederen *  . In 1664 blijkt een gedeelte van 't staten-archief te berusten onder den landschrijver, ik wees daarop reeds uitvoerig in de inleiding voor den inventaris van 't archief van den etstoel. Toen in genoemd jaar de functionaris overleden was, zijn de onder hem berustende stukken, voor zoover zij deel uitmaakten van 't staten-archief, weder ter landschapssecretarie wedergekeerd.
Anders werd dit in de oorlogsjaren in de tweede helft der 17de eeuw, toen Drente werd geteisterd door de troepen van den bisschop van Munster, door den volksmond "bommen-Berend" geheeten *  . De resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden geven ons hierover geen licht, zij maken geen melding van de tijdelijke verhuizing van 't staten-archief. Doch uit de rekeningen van den ontvanger-generaal van Drente en van den secretaris blijkt, dat Drente's bestuur toen gelijksoortige maatregelen heeft genomen als in 't eerste kwart der 17de eeuw. In 1665 is 't staten-archief veiligheidshalve eerst overgebracht van Assen naar Havelte en vandaar naar Steenwijk *  , terwijl wij later vernemen van eene overbrenging van Meppel naar Eelde *  . Het had bij die gelegenheid veel te lijden, zooals aan menig stuk is te zien. Na den terugkeer der stukken heeft de klerk ter landschapssecretarie de "versmeten ende verwoeste landschapspapijren" weder op orde gebracht *  . Doch spoedig werd eene nieuwe verhuizing gewenscht geoordeeld. Toen in 1672 opnieuw de oorlog met den Munsterschen kerkvorst ontbrandde, werd 't staten-archief in kisten en tonnen verpakt en naar Groningen vervoerd *  .
Daarvandaan een paar jaren later teruggekomen, bekwam 't archief veel waterschade bij den brand, die 11 Augustus 1676 te Assen woedde en ook 't archief groot nadeel toebracht *  , waarvan wederom enkele stukken de sporen nog vertoonen. aan deze verhuizingen is 't waarschijnlijk te danken, dat in 1678 eene nieuwe inventarisatie werd noodig geoordeeld, die verricht werd door den ijverigen klerk ter landschapssecretarie CASPAR MONTER, aan wien was opgedragen "om de landtschaps-papyren, die door 't vluchten en den brandt waren verstroijt, mede op te soecken en in ordre te brengen, oock notulen daer-van te maecken" *  . Aanleiding tot deze inventarisatie was mede 't optreden van een nieuwen secretaris na 't overlijden van W. SICHTERMAN *  . In 1678 zal men evenals in 1627 het toen gewenscht hebben geoordeeld, te doen nagaan, wat aanwezig was, en wat wellicht nog onder des secretaris' erfgenamen berustte; hierop kom ik later terug. MONTER heeft zich met groote zorgvuldigheid van zijne opdracht gekweten, zoodat wij een tamelijk volledig beeld ontvangen van den inhoud van 't staten-archief in 1679.
Hij vervaardigde 2 inventarissen:
1. "van de charters ende papijren, in de secretarije der landtschap Drenthe gebracht opten 12 Januarij 1679";
2. "van de charters ende papijren, de landtschap van Drenthe toebehorende, in de respective kisten, staende in den collegio t'Assen, in Januarij ende Februarij 1679 gelecht".
Waar aan 't slot van dezen tweeden inventaris wordt gezegd: "alle de protocollen ende andere saken, dagelijx gebruickt vermeerdert ende vermindert wordende, zijn in de secretarye, dus memorie", is de bedoeling daarvan niet, stukken van de inventarisatie uit te sluiten. Dit blijkt ons uit verschillende opgaven in dezen tweeden inventaris, die meer dan eens vermeldt "de rest in de secretarije"; zoo b.v. bij rekeningen van rentmeesters, notulen van de verpachting der generale middelen enz Wanneer wij dan den eerstvermelden inventaris nagaan, vinden wij daarin de bedoelde rekeningen, notulen enz. Geacht mag dus worden, dat MONTER in de beide inventarissen vrijwel alles omschreven heeft, wat in zijn tijd aan archief aanwezig is geweest.
Vrijwel, want niet alles kon door hem geïnventariseerd worden; ten huize van den overleden secretaris heeft nog een en ander moeten berusten. Dit blijkt uit den eersten inventaris, waar MONTER b.v. vermeldt de secretaris-rekeningen en daaraan toevoegt: "doch daervan (n. 1 van de rekeningen over 1677) misten de acquiten; te vernemen, off se ten huise van den heer secretaris zaliger zijn". Dezelfde beteekenis zal moeten worden toegekend aan 't bijschrift bij "13. 2 sijnodale acten van anno 1668 ende 1678": .moet bij de heer secretaris wesen". Meerdere stukken waren zoek geraakt, waarvan MONTER het bestaan kende, doch die hij niet in den boedel van den overleden secretaris durfde vermoeden, waarom hij b.v. noteerde: "Ende vinde de brieff niet van Stadt ende Lande, van anno 1673, daerin de landtschap voor goede ende getrouwe bontgenoten kennen".
De eerste inventaris, van de stukken ter secretarie, is absoluut niet systematisch of chronologisch ingericht; waarschijnlijk is alles genoteerd, naardat het voor de hand kwam. Anders is het gesteld met den tweeden inventaris, die voor een groot deel eene splitsing in rubrieken vertoont. Zooals ik reeds opmerkte, waren de in dezen inventaris omschreven stukken geborgen in 9 kisten, die gemerkt waren A-H, terwijl in de negende, "de oude eijcken kiste, staende in de secretarije", wellicht te zien is de landskist, die 1627 op last van Drost en Gedeputeerden is vervaardigd.
Kist "A", "de kiste van de privilegiën", bevatte "vooreerst vyff deusen, daerin de privilegiën van de landtschap", welke gespecificeerd worden opgegeven en ons ook stukken doen kennen, waarop de benaming privilege minder goed past. Uit de opsomming van de stukken, die "buiten de deusen in dese "kiste liggen", blijkt ons, dat dit ten deele ook privileges zijn (- waarom deze niet in de doozen waren gelegd, in ruil voor stukken die geen privileges waren, is niet duidelijk -) doch ten deele stukken van allerlei natuur. Toch blijkt, dat MONTER met zorg te werk ging; niet alleen dat hij afzonderlijk beschreef vele stukken in bundels bijeengebonden, wanneer hem dit gewenscht voorkwam, hij verplaatste ook andere stukken, waarschijnlijk tusschen de hier omschrevene aangetroffen, naar andere kisten; zoo heeft hij b.v. nummers "93, 94, 95, 96 ende 97 uijtgenomen ende in de kiste van de verpachtinghe-notulen gelecht, als van die natuire sijnde". Elders brengt hij verband tusschen de opgaven van den inhoud der kisten; zoo deelt hij o.a. mede: "stucken van de heerlicheit Ruijnen in een andere kiste litera G"; zoo "eenige oude rekeningen in de kiste litera E." En evenzoo teekent hij bij "Stucken van de questiën tusschen Drenthe ende Steenwijck over 't demolieren van 't verlaet in de Aa ende 't apprehenderen van den schults van Havelte" aan: "de reste in de oude eken kiste bij d'oude processen No. 53 ende 91." - De 6 doozen waren gemerkt A-E; doos B bevatte stukken, die ter adstructie konden dienen van Drente's verzoek om sessie ter generaliteit. Slechts van de doozen A-C wordt de inhoud opgegeven, die der andere 2 doozen ontbreekt.
Kist "B" bevatte "dé papijren van de liquidatie van de landtschap mette generaliteit." Deze kist stond tusschen de deur en den ten noorden daarvan gelegen schoorsteen, en was door een verticaal middenschot in 2 afdeelingen verdeeld. In 't vak aan de zuidzijde, aan den kant der deur, "sijn suiver gelecht alle de papijren van de liquidatie, die ende soe deselve int kleine coffertien hebben gelegen, opdat die papijren van die natuire alle in een kiste mochten wesen." "Daerop" werden "gesettet de 7 deusen met de descharges". Aan de noordzijde van 't middenschot werden gelegd "alle andere stucken, mede rakende de liquidatie, staet ende quota van de landtschap tegens de generaliteit, die uijt de andere papijren sijn gevonden." -Opgemerkt moet hierbij worden, dat ook in den eersten inventaris stukken worden genoemd betreffende "generaliteits-pre-tensiën." Wellicht waren deze nog niet verrekend en werden zij afzonderlijk bewaard, omdat zij nog moesten worden afgedaan.
In kist "C" "sijn in ordre gelecht alle de registers van de grontschattingen, metingen, caerten ende anteekeningen van dien, mitsgaders van de ommeslagen, te samen over de 394 stucken, waervan een inventaris is gemaeckt, bovenop in de gemelde kiste gelecht". - Opmerking verdient hierbij 't feit, dat de stukken betreffende de inning der genoemde belastingen niet in deze kist, doch in kist "A" werden bewaard. Daar vinden wij b.v. vermeld: "Brieven op franchijn geschreven, voor de carspelen, van de 2, 5 paijen grondschatting, de landtschap op renthe gedaen, die noch niet sijn versegelt". En evenzoo wordt in den eersten inventaris genoemd "d' memorie van wijlen d' heer secretaris STRUUCK van den ontfanck van de grontschattinge tot 1663 incluis van Havelte ende Sleen, dat se boven het register moeten betalen; " en als nummer 60 "oude registers van de besaeijde landen ende omslagen." Daarentegen vinden wij ook in den eersten inventaris onder No. 31: "Registers van de nieus getimmerde huisen, om opte registers der grontschattingen te brengen, " die bij de zuivere doorvoering der systematische splitsing naar ons oordeel zouden behooren in de kist van de grondschatting.
"In de kiste litera D sijn de rekeningen van de ontfangers ende secretarissen." Een doos met acquitten van den ontvanger HERMAN GEERTS is in kist E gelegd. In 1679 ontbraken reeds de ontvangers-rekeningen over 1617, 1634 en 1660. Van de rekeningen van den secretaris WEIJNICHMAN (over 1602 - 1627) waren slechts de acquitten aanwezig; 't dubbel der rekeningen was niet overgegeven of zoek geraakt. Met de eerste 9 rekeningen van den secretaris STRUUCK was dit eveneens het geval; van de latere ontbrak die over 1655, waarvan de acquitten wel werden aangetroffen. Die over 1663 en 1664 "hebben onder vijants handen geweest." De jongere werden in de secretarie bewaard, omdat de kist vol was.
In kist "E" werden bewaard "de rentmeesters-rekeningen", n.l. die van de rentambten der domeinen, van Dikninge en van Assen, wederom voor zoover zij niet ter secretarie bewaard werden en dus in den eersten inventaris zijn vermeld. Hierbij valt echter op te merken, dat "eenige oude rekeningen van TIMAN TER LINDE (betreffende 't rentambt Dikninge) liggen in de Dickninger kiste bij de blaffaerts" (zie kist "H"); - terwijl daarentegen in deze kist nog werden aangetroffen "een rekeninge ende acquiten van de kercken- ende torenbouw te Assen, 1663", en oude rekeningen van drosten en landschrijvers en HERMAN WESSELS, acquitten tot oude domein-rekeningen en "een dose, daerin de quitantiën van den ontfanger HERMAN GEERTS . . ., alsoo in de ontfangers-rekeningen-kiste geen plaetse is."
Kist "F" bevatte de notulen van de verpachting der generale middelen over Drente en over Coevorden, waarvan ook eenige ontbraken.
"In de kiste sub litera Gr zijn de kerckelijcke saken ende mescellania." "Vooreerst ten noorden, nae de schoorsteen, liggen de kerckelijcke saken"; de protocollen der synodale resolutiën echter niet, deze lagen "in de secretarije als dagelijx gebruickt wordende". Aan den zuidkant, naar de deur, bevonden zich de "mescellania". Deze "mescellania" bestonden hoofdzakelijk uit afgeloopen liassen met brieven (aan en van den Raad van State en de generaliteits-rekenkamer, de naburige provinciën, de drosten, de dingspelen en kerspelen enz enz.); verder stukken betreffende 't proces met den heer van Ruinen over 't ressort der heerlijkheid, "verscheyden concepten, brieven, acten, resolutiën" enz., commis-siën en instructiën voor gecommitteerden van Drente, een "ordre opt voortbrengen van de militie door dese landtschap", registers van 't haardsteden-geld d d. 1671, 8 pakken met betaalde declaratiën en een oud landrecht. Hieruit blijkt, dat de hoofdzaak der varia zich naast resolutiën en andere stukken bevond in de eerste kist ("A").
"De kiste litera H" werd gebruikt (aan den noord- of schoor-steenkant) voor "de blaffarts, brieven ende stucken, gehorende tot het stift Dickinge", dus voor 't archief dezer gesaeculariseerde abdij, - (aan den zuid- of deurkant) voor "de blaffarts, brieven ende stucken. behorende tot het convent Assen", dus voor 't archief dezer eveneens gesaeculariseerde abdij. Of deze omschrijving juist is, is moeilijk te zeggen. Zoo ja, dan is er sedert 1679 een en ander van deze archieven verloren gegaan, zooals uit de inventarissen dier archieven blijkt. Van Dikninge vindt men daarin slechts één blaffer genoemd, van Assen is geen zoodanig register meer aanwezig.
"In de oude eijcken kiste, staende in de secretarije, sijn ingelecht 112 stucken van processen ende remonstrantiën, eenige d' landtschap maer meestendeel particulieren toucherende, volgens d' besondere notule oft' register, daerin gelecht". Deze "notule" is ons bewaard gebleven, waaruit alleen kan worden vastgesteld, dat vele dezer stukken zijn verloren gegaan. Enkele zijn over en bevinden zich bij de stukken betreffende de rechtspraak van Drost en Gedeputeerden op hunne rechtdagen.
Als bijlagen tot deze inventarissen van 1679 zijn daarbij gevoegd de zooeven genoemde "notule" en dan een "register ofte opstellinge van alle de grondtschattingeregisters van de respective carspelen der landtschap Drenthe, metten behoeve ende ancleven van dien". Naar dit register zijn de stukken weder geordend, wat zonder bezwaar kon geschieden, omdat de stukken betreffende de kerspelen kerspelsgewijze bijeen zijn gevoegd en de stukken van algemeenen aard afzonderlijk; eene indeeling, die een duidelijk overzicht geeft van 't aanwezige en practisch is in 't gebruik.
Zooals uit het gegeven overzicht blijkt, heeft MONTER eenige groote rubrieken aangebracht, rubrieken die in later tijd althans voor een groot deel zijn bewaard gebleven. Zoo zullen wij de rubrieken privileges, liquidatie met de generaliteit, grond schattingsregisters, rekeningen, kerkelijke zaken, Dikninge en Assen ook later ontmoeten. In 't "kleine coffertien" bij kist B genoemd hebben wij waarschijnlijk te zien 't "kofferjen" van 1627, waarop reeds boven door mij is gewezen *  .
Dan zouden dus de rubrieken privileges en liquidatie met de generaliteit tot de oudste afdeelingen van 't archief behooren. Daarnaast zou men kunnen noemen de rekeningen, die in 1627 althans achter elkander worden opgesomd; terwijl de beide abdij-archieven waarschijnlijk ook toen reeds afzonderlijk werden geborgen. Nieuw zijn dan de rubrieken grondschattingsregisters, verklaarbaar omdat deze heffing na 1627 werd ingevoerd, en kerkelijke zaken. MONTER zal dus gedeeltelijk hebben voortgebouwd op den toestand, dien hij vond; doch dezen - ik haalde enkele voorbeelden daarvan aan - wat meer hebben afgewerkt en daarenboven een paar nieuwe rubrieken hebben gevormd.
Hoe kwam nu MONTER ertoe, juist deze rubrieken te vormen? -Het antwoord hierop is zeer gemakkelijk te geven. Hij was een zeer ijverig ambtenaar, iemand die blijkbaar met liefde zijn werk verrichtte. Dit gaf hem aanleiding, zich bepaaldelijk aan enkele takken van dienst, die hem bizonder aantrokken, in groote mate te wijden. Daardoor heeft hij wellicht, als landschapsklerk, voor den landschapssecretaris diens verplichtingen ten opzichte der grond schatting en omslagen uitgevoerd, waarin hij zoo thuis was, dat, toen eene verbetering der betrokken registers aan de orde kwam, deze aan hem werd opgedragen. Zijne voorliefde voor deze belangrijke zaak (immers uit de grondschatting en de omslagen werden voor een groot deel Drente's uitgaven bestreden) zal ertoe geleid hebben, dat hij al wat betrekking had op de vorming der registers, waarnaar de heffing geschiedde, afscheidde van 't overig deel van 't archief. De administratie van het predikants-weduwenfonds was aan hem opgedragen. Te vermoeden is, dat dit hem bewoog, zich goed in de kerkelijke aangelegenheden in te werken; voor zijn eigen gemak was dus ook hier een rubriek "kerkelijke zaken" dienstig.
Eene kleine eeuw verloopt weder, voordat eene nieuwe inventarisatie plaats heeft. Deze geschiedt dan door den landschapsklerk, aan wien bij zijne instructie dd. 29 Maart 1757 de zorg voor de archieven was opgedragen. Eerst van ongeveer 1760 *  dagteekent het "Register van stukken ter secretarie, " vervaardigd door den landschapsklerk W.H. HOFSTEDE (later landschapssecretaris) *  . Wanneer wij de juistheid van dien titel mogen aannemen - en er is geen bewijs voor het tegendeel - dan zou uit die lijst bliiken, dat nog in de 2de helft der 18de eeuw een belangrijk deel van de archieven der Staten niet berustte ter secretarie van 't landschap, doch (waarschijnlijk) bij den secretaris aan huis. Nu wil ik volstrekt niet beweren, dat de titel onjuist is, ik zeide immers reeds, dat daarvoor geen bewijs voorhanden is; maar toch schijnt mij twijfel gewettigd, of inderdaad de inhoud van 't stuk voldoet aan zijnen naam. Daarvoor is 't voldoende eenige vragen te stellen.
Niet vermeld worden de protocollen van de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden en van Drost en Gedeputeerden in hunne gewone vergaderingen en op de rechtdagen; zou de secretaris al deze boeken aan huis hebben gehad? - Misschien wel om 't naslaan te vergemakkelijken. Bovendien kunnen zij in bewaring zijn geweest bij den klerk HOFSTEDE, die indices op die resolutiën (behalve op die der rechtdagen) vervaardigde.
Maar zouden ook de omvangrijke serieën rekeningen niet op de secretarie hebben berust? - Zou dit evenmin 't geval zijn geweest met de omvangrijke verbalen van de verpachting der generale middelen, wier practisch belang - men had toen reeds meer dan 300 verpachtingen gehad - niet groot kan zijn geweest? - De archieven der beide abdijen te Assen en te Dikninge zullen immers evenmin op de secretarie hebben ontbroken?
Daarom schijnt deze inventaris niet volledig te geven, wat in zijn titel wordt toegezegd, doch onvoltooid te zijn gebleven, Niets verzet zich tegen deze opvatting, omdat hij niet is afgesloten op eenigerlei wijze.
Doch daar is nog eene andere mogelijkheid. De laatste stukken, die worden genoemd, zijn rekeningen, die door den klerk ter landschapssecretarie werden afgelegd. Dit wekt 't vermoeden, dat wij wellicht voor ons hebben eene lijst der stukken, aanwezig in 't vertrek waar de klerk verblijf hield, en dat dit was de eigenlijke secretarie. In dat geval is er geen bepaald beletsel, volledigheid van den inventaris aan te nemen. Het overig deel van 't archief zou dan in een of meer andere vertrekken der voormalige abdij geborgen zijn geweest.
De stukken, in den inventaris genoemd, worden verdeeld in 2 rubrieken: "resolutiën" en "andere stukken". De "resolutiën" worden wederom gesplitst, naar gelang zij afkomstig zijn van Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden of de Staten-Generaal. Deze "resolutiën" zijn noch protocollen noch registers, maar zooals uit hunne omschrijving blijkt, losse stukken in bundels bijeengebonden. Waarschijnlijk zijn 't gedeeltelijk of meerendeels gedrukte stukken, wier verspreiding plaats vond op last of door tusschenkomst van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden, wellicht plakkaten. Doch ook geschreven stukken kwamen daarbij voor b.v. "diverse generaliteits-brieven tegen het ophalen van wier", "generaliteits-bededagen".
Omtrent de rubriek "Andere stukken" valt weinig mede te deelen. Alleen blijkt, hoe men bijeen bewaarde stukken, die niets met elkander te maken hadden, en dat eene systematische indeeling van 't archief, althans met betrekking tot deze stukken, niet was aangebracht. van groot nut voor de indeeling van de staten-archieven is dit "register" dus niet. van 1777 dagteekent een "Inventaris van stukken, te vinden in het kastje ter secretarie, ter zyden de Noorderschoorsteen staande, met laden afgedeelt, genaemt het Privilege-casje." In 1752 of 1753 moet door Ridderschap en Eigenerfden of Drost en Gedeputeerden besloten zijn, de stukken, die van bizonder belang werden geacht, afzonderlijk te bewaren in een daarvoor opzettelijk vervaardigde kast. Althans in de rekening van den secretaris over 1752/3 komt op fol. 76 voor een post van uitgaaf tot den aankoop dezer kast, die nog ten archieve aanwezig is. Het is een eikenhouten meubel, niet fraai maar zeer practisch ingericht, bevattende 30 kleinere en een 3-tal groote laden. De naam "privilege-casje" is een pars pro toto; de naam werd ontleend aan de gewichtigste stukken, die erin werden geborgen; doch zooals ik reeds zeide, de kast bevatte alle stukken, die naar de toenmalige zienswijze van belang werden geacht. In den inventaris worden eerst opgesomd tal van stukken zonder nadere aanwijzing omtrent de berging, waarna de inhoud wordt opgegeven van 4 doozen, geletterd A. - D. De berging in deze doozen komt niet geheel overeen met die in de doozen genoemd in den inventaris d.d. 1679; eenige verhuizing schijnt intusschen te hebben plaats gehad, zooals uit eene vergelijking van beide inventarissen terstond is te zien.
Naast de privileges waren in 't "privilege-casje" geborgen: "enige stukken rakende de sessie ter generaliteit", stukken "rakende de regeringe der landschap en in specie de erectie van het College" (van Drost en Gedeputeerden), "enige stukken rakende het drostambt en diens collatie", stukken betreffende "de begevinge van militaire charges" enz. enz.; m.a.w. tal van stukken betrekking hebbende op de rechten van 't landschap. Doch daarnaast kwamen andere voor, die men niet bepaald in een privilege-kast zou zoeken; b.v over de "Latynsche schole te Meppel, 1636-1755", "praetensiën en verschotten van den ontfanger VAN WELVELDE, heer tot Woltersum", "kosten der post-boden in 1673-1674" en meer andere. Daardoor ontbreekt ons een leiddraad, waar de grens was tusschen de stukken, die in de kast al of niet eene plaats behoorden te vinden, en krijgen wij het vermoeden, dat wellicht de behoefte aan geschikte berging op een bepaald oogenblik tal van stukken in 't "privilege-casje" een plaats heeft bereid. Ook de verdeeling der stukken over de doozen schijnt niet naar een vast principe te zijn geschied; alleen valt op te merken, dat de inhoud van doos A grootendeels uit privileges en stukken betreffende beden bestaat, en die van doos B uit stukken betreffende de door Drente verlangde sessie ter generaliteit.
De laatste jaren der 18de eeuw zijn voor de Drentsche staten-archieven weder van belang geweest. De Ridderschap opperde op den landdag d, d. 17 October 1794 de vraag, "of het niet noodzake-lijk zoude zijn om het Collegie te authoriseren en te verzoeken, om in deese bedenkelijke tijden, daar de vijand meer dan eene provintie met eene invasie schijnt te dreigen, alle voorzieningen te willen aanwenden, welke eenigermate kunnen strekken, om bij nauwkeurige en tijdige informatiën van het naderen der vijand, op voorbeeld van vroegere tijden, 's lands comptoiren en papieren met diens behering zooveel doenlijk in veiligheid te stellen, en in 't generaal ook door middel van onderlinge conferentiën, met de regeringen der nabuirige provinciën aan te gaan, of op sodanige wijse als meest ter conservatie van de landschap en haar beswore constitutie met den aankleven van dien benevens overeenkomstig de omstandigheden der tijden zal dienstig oordelen, "te werk te gaan". - De Eigenerfden vereenigden zich met dit voorstel, behalve die van Noordenveld en Oostermoer *  .
Ter uitvoering dezer resolutie besloten Drost en Gedeputeerden den volgenden dag:
"1mo. Om den secretaris W.H. HOFSTEDE te authoriseren zijn comptoir en de meest aangelegene papieren van de landschap, waarvan de keuse aan hem word toevertrouwt, doch onder welke zijn begrepen de landdagsprothocollen door den raad en landschrijver herwaarts overgebragt, in gereedheid te houden, om dit een en andere op de eerste nadere order direct te kunnen doen vervoeren en zig ten dien einde van de nodige kisten of hetgene verder mogte worden vereischt, te voorzien;
"2do. Voorts om den ontvanger-generaal der landschap Mr. J.H. OOSTING aan te schrijven en te gelasten, om zijn comptoir ten eersten te moeten stellen en vervolgens houden in een transportabele staat, ten einde hetzelve op nadere order van het Collegie direct zoude kunnen worden overgevoert ter plaatse bij Hun Ed. Mog. alsdan te bepalen;
"3tio. om.................." *  . tot de uitvoering dezer verhuizing is men eerst in 't voorjaar van 1795 overgegaan; blijkens het hoofd van den straks te noemen inventaris d.d. 1795 zouden de kisten met archivalia op 20 Jan. 1795 naar Groningen gezonden zijn. Spoedig daarop heeft een Comité Revolutionair aan Drente een nieuw bestuur gegeven. Alleen de personen wisselden, de zaken bleven bij 't oude, ook 't plan van verhuizing naar Groningen was gebleven. De staten-archieven hadden te Groningen een onderkomen gevonden in 't Prinsenhof, "staatsgewijze ten genoemden einde aan het landschap .... gecedeert". Drente's gecommitteerden wenschten een ander gebouw en wendden zich daarom tot de Gedeputeerden van Stad en Lande, die evenwel bezwaar maakten om een besluit der Staten te niet te doen "zonder voorkennis van Hoogstdezelve of van de commissie uit de heeren Staten". Gelukkig werd spoedig eene oplossing gevonden, doordat de zooeven genoemde commissie "het zoogenoemde groote comptoir of collecte-huis" voor de berging van Drente's archieven aanwees. Terstond daarop zijn de archieven verhuisd naar deze woning, die dus den Drentschen gecommitteerden aangenaam zal zijn geweest *  .
Op 12 Februari 1795 waren dus de staten-archieven te Groningen; niet volledig evenwel, de loopende registers bevonden zich (althans ten deele) ten huize van den afgetreden secretaris W.H. HOFSTEDE, die bij de "revolutie" vervangen was door H. Vos. Na opvrage werden door hem ingeleverd 't laatste protocol der resolutiën van Drost en Gedeputeerden en 't protocol van instructiën *  ; daarentegen berustte "het laatste regtsdag-"prothocol" "in collegio" *  .
Den 26sten Februari "sijn de praesente "leden van de vergadering (der Provisioneele Representanten) "op de secretarie, ter visitering der archiven, welke nog aldaar "waren, geweest". De klerk HOFSTEDE (J. HOFSTEDE die zijn broeder Mr. P. HOFSTEDE in 1786 als zoodanig was opgevolgd) was daarbij tegenwoordig, wellicht namens zijn vader den afgetreden secretaris. Toen men hem vroeg "om het prothocol "van rekeningen, waarin de laatste rekening, 1794 gehouden, te "vinden was", antwoordde hij "hetselve te sullen gaan halen"; doch, "daarna wederkomende, seijde hij, dat 't gevraagde prothocol in Groningen was" *  Dit antwoord is gegeven in de logische onderstelling, dat alles wat noch ter secretarie noch bij den gewezen secretaris aan huis te vinden was, te Groningen moest zijn; eene lijst had HOFSTEDE niet van 't geen naar Groningen was overgebracht. Dit blijkt uit zijn antwoord op de vraag, hem namens de Provisioneele Representanten door den deurwaarder gedaan, : "Word gerequireert een lijst van 's lands "papieren die in Groningen sijn; daer hebbe geen lijst van" * 
Dit laatste moge ongewenscht zijn geweest, er was nog een ander bezwaar, dat niet minder zal hebben gewogen. Wij zagen boven, dat men niet alleen 's landschaps archieven maar ook de gelden naar Groningen zoude overbrengen En nu moesten deze gelden door de rekenmeesters "gevisiteerd" worden. Daarom besloten Provisioneele Representanten op 10 Maart 1795, "den ouden raad en secretaris W.H. HOFSTEDE aan te schryven, dat er heden den 10 Maart wagens naar Groningen sullen gesonden worden om morgen den 11 deser 's landschaps gelt, papieren etc. vandaar af te halen, ten einde Donderdag den 12 deser door de rekenmeesters het gelt can worden getelt en van denselven oud-secretaris alle 's landschaps chartres papieren en de andere effecten en hetgeen by hem verder in betrek-king van syn publicq character in bewaring is geweest, sal worden overgenomen; waarvan lijsten sullen worden geformeert en daarvoor an meergemelden oud-secretaris provisioneel een recipisse sal worden ter hand gesteld; sullende den voorn, oud-secretaris W.H. HOFSTEDE het huis, dat ter bewoning voor den secretaris der landschap geschikt is, binnen agt dagen doen ruimen."
Een 3-tal personen werden door de Provisioneele Representanten uit hun midden aangewezen om "'s lands comptoir en archiven" van Groningen naar Assen te doen overbrengen *  . Ook nu was de klerk HOFSTEDE weder van de partij. Hij deelde op reis aan de gecommitteerden mede, "dat in een der kisten gemerkt No. 19 particuliere papieren en aanteke-ningen van sijn vader de oud-secretaris HOFSTEDE waren, en omsulks versogte, van die weder en ten huise van sijn gemelden vader te mogen hebben." De Provisioneele Representanten besloten daarop de kist te doen openen "en de daarin sijnde papieren naukeurig te examineren"; waartoe een 4-tal uit hun midden werden gecommitteerd, die tevens voor de overname en naziening der overige papieren zouden zorg dragen * 
Deze naziening is geschied, wederom ten overstaan van den klerk HOFSTEDE; en nu bleek, dat niet de oud-secretaris maar wel de klerk eene lijst had vervaardigd van den inhoud der kisten *  .
Op den dag der visitatie 25 Maart 1795 deelde hij nog mede, dat No. 1, 2, 3, 4 der kisten, op die lijste, elders souden zijn, en wel No. 3 en 4 ten huise van de secretaris HOFSTEDE" *  .
Kist No. 19 zal inderdaad particuliere stukken hebben bevat en komt daarom evenmin op de lijst voor, die door H. Vos naar de lijst van J. HOFSTEDE is afgeschreven. Doch wat is er gebeurd met de kisten No's. 6 en 9, waaromtrent wij geene reden tot uitsluiting vermeld vinden, en die toch niet op de lijst van Vos worden aangetroffen? Er is voorloopig geen aannemelijke gissing te maken. Evenmin, waarom de inhoud van de laden No's. 11-13 en No's. 18 -20 van het privilege-kastje, dat ter zelfder tijd werd nagezien, niet is aangeteekend. Hierbij mag echter het vermoeden worden geopperd, dat genoemde laden ledig zullen zijn geweest; evenzeer ontbreekt de inhoudsopgave van de laden No's. 22 en hooger, waarin wellicht ook geene stukken zijn geborgen geweest.
De kisten bevatten over het algemeen de archivalia niet in systematische orde, waarschijnlijk heeft in hoofdzaak op de berging invloed gehad de vorm der stukken.
In kist No. 6 waren gelegd gedrukte stukken uitgegaan van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden en enkele dossiers en stukken *  .
In kist No. 7 vond men staten van oorlog, resolutiën der Staten-Generaal, en staten van betaling (der generaliteitslasten?).
In kist No. 8 waren geborgen registers en protocollen van resolutiën der Staten-Generaal, sententiën betreffende geestelijke goederen, resolutiën van Drost en Gedeputeerden, ordonnantiën voor oorlogslasten en inkwartiering en op de rentambten Assen, Dikninge en der domeinen, 't verhandelde bij Drost en Gedeputeerden op de rechtdagen, resolutiën van Drost en Gedeputeerden met betrekking tot de rentambten Assen en Dikninge, sententiën in pachtzaken, 't verhandelde op den rekendag, verzegelde brieven en verkoopingen en eeden.
Kist No. 10 hield in - naast 2 deelen van den atlas van JANSSONIUS, en protocollen van ordonnantiën voor scheeps- en wagenvrachten, oorlogslasten en van landspenningen, en verpachtings-notulen der generale middelen, - ook eenige dossiers en stukken.
Kist No. 11 bevatte kaarten, grondschattings- en haardstedenregisters, registers van remissie van omslagen, stukken betreffende Coevorden, en stukken betreffende de liquidatie met de generaliteit.
In kist No. 12 waren geborgen protocollen en registers van resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden en de synode, 't verhandelde van Drost en Gedeputeerden op de rechtdagen, van commissiën en van "oude verzegelde brieven, mark- en limietscheidingen", ordonnantiën voor oorlogslasten, genegotieerde penningen, afrekening over de plantage en rekeningen van 't Spijkerboor-verlaat, en een register betreffende 't Aduarder zijlvest.
Kist No. 13 hield in registers van resolutiën der Staten-Generaal.
Kist No. 14 bevatte tal van stukken betreffende geschillen over grensscheiding en verder eenige andere dossiers en stukken en monsterrollen.
In kist No. 15 waren geborgen grondschattings- en goedschattings-registers.
Kist No. 16 bevatte protocollen van 't verhandelde bij Drost en Gedeputeerden op de rechtdagen, - van ordonnantiën voor extra-ordinaire oorlogslasten, voor oorlogslasten, van landspenningen, op de rentambten Assen, Dikninge en der domeinen, - van ingekomen en uitgegane brieven, van resolutiën van Drost en Gedeputeerden en van sententiën in pachtzaken, resolutiën der Staten-Generaal, verpachtingsnotulen der generale middelen te Coevorden, acta synodi en eene verhandeling van J. VAN LIER over adders en slangen.
In kist No. 17 bevonden zich rekeningen en acquitten en een inventaris der goederen van 't rentambt Dikninge.
Kist No. 18 bevatte kaarten, plans en bestekken, goorsprakenregisters, 't Recueil van seesaken, 't charterboek van Friesland, ordelen en dossiers.
Uit deze globale opgave van den inhoud der kisten *  schijnt te volgen, dat men de archivalia heeft ingepakt, veelal naar de volgorde waarin zij ter secretarie geborgen waren. Daaraan is het toe te schrijven, dat tal van bijeenbehoorende protocollen en registers in eenzelfde kist terecht zijn gekomen; dat ook rekeningen bijeenbleven; dat de grondschattingsregisters bijna geheel in eene kist werden geplaatst; en dat ook de gedrukte stukken niet over tal van kisten verdeeld werden Is deze onderstelling juist, dan heeft dus ook ter secretarie zekere orde bestaan, al is deze waarschijnlijk niet zoo nauwkeurig doorgevoerd geweest, als in den tegenwoordigen tijd zou zijn geschied. Eene volgorde, die althans ten deele haren oorsprong zal hebben gevonden in de wijze van berging in 1679.
Behalve den inhoud der kisten geeft de inventaris ook op, wat er in 't privilege-kastje (of althans in eenige laden ervan) geborgen was. Die opgave geeft ons 't duidelijkste bewijs, dat van systematische indeeling van 't archief nog geen sprake was; chronologisch was zij evenmin. "Was in 1777 reeds verandering vast te stellen met betrekking tot de in 1679 genoemde doozen, in 1795 is de orde van 1777 wederom verstoord, Wellicht sproot dit hieruit voort, dat een bepaald systeem niet werd toegepast en men daarom, na gebruik van een dossier of een stuk (of wellicht na een schoonmaak), niet angstvallig acht gaf op eene berging der stukken in de lade, waaruit zij waren te voorschijn gekomen En een feit is 't, dat tal van stukken tusschen 1777 en 1795 te voorschijn zijn gehaald; vooral voor de opstelling van 't bekende Tegenbetoog was dit in 1788 noodig. Opmerkelijk is 't, dat men zoo weinig zich bekommerde om eene meer systematische berging, dat de stukken betreffende de geschillen over grensscheiding zoowel in als buiten 't privilege-kastje werden aangetroffen.
De inventaris van 1795 beschrijft evenwel niet 't geheele staten-archief. Boven vermeldde ik reeds, dat de afgetreden secretaris HOFSTEDE loopende registers onder zich had; hij had bovendien meer aan huis. Wellicht was bij de genoemde inspectie van 't staten-archief gebleken, dat er stukken ontbraken, die aanwezig hadden moeten zijn; zooveel is zeker, dat op 24 April 1795 bij de Provisioneele Representanten de vraag rees, "of de oud-secretaris .... niet binnen den tijd van vier weken die restitutie (n.l. van het door hem ontvangen stuivergeld) aan den secretaris Vos diende te doen en aan den secretaris Vos binnen agt dagen overgeven alle boeken en papieren van de landschap, soo deselve onder sig mogte hebben berustende" ? Eene vraag, die door de Provisioneele Representanten toestemmend werd beantwoord, onder opdracht aan Gecommitteerde Representanten "om (so nodig) dese onse resolutie ten effecte te stellen" *  . Of door HOFSTEDE hieraan is voldaan, valt te betwijfelen; althans op 3 April 1796 blijkt, dat hij "de stuivergelden, hem opgelegt te betalen, nog niet had gerestitueert"; of en zoo ja welke landschapspapieren hij onder zich had, was uitteraard onzeker, vandaar dat men wellicht zich beperkte tot de bewijsbaar te storten stuivergelden. Aan Gecommitteerde Representanten werd "overgelaten om dat te effectueren" *  . In hoeverre zij de zaak hebben vervolgd en of zij haar in orde hebben gekregen, blijkt uit de notulen niet *  .
Duister is ook de volgende geschiedenis. In 1797 wordt ontdekt, dat er archivalia ontbreken. De Representanten hebben daarom de Gecommitteerde Representanten "geauthoriseerd om te inquireren na de stukken, welke ter secretarie manqueren, en daaromtrend ter bekoming van deselve zodane middelen te adhiberen, als zy sullen nodig oordelen te behoren" *  . Wat toen ontbrak, blijkt niet; en evenmin blijkt van de werkzaamheden door Gecommitteerde Representanten ten dezen aangewend; de notulen bewaren over een en ander een volstrekt stilzwijgen.
Op 7 Februari 1799 zond 't Intermediair Administratief Bestuur van 't voormalig gewest Holland bij 't Uitvoerend Bewind der Bataafsche republiek eene memorie in van "hetgene bij de secretarie van dat voormelde gewest nog in orde gebragt of gedrukt diende te worden" voor 't aftreden van genoemd bestuur; welke memorie tevens eene lijst bevatte van "de voornaamste publieke archiven daar voorhanden." Een en ander geschiedde, opdat zulke voorzieningen zouden kunnen worden getroffen, als men zoude noodig oordeelen. Dit optreden van 't Intermediair Administratief Bestuur van Holland gaf 't Uitvoerend Bewind aanleiding, alle intermediaire administratieve besturen (behalve natuurlijk dat van Holland) "aan te schrijven en te gelasten, om ten spoedigsten aan dit Bewind op te geven, wat ook bij hun respectivelijk nog behoorde gedrukt of in orde gebragt te worden, midsgaders welke charters en archiven midsgaders staatsstukken, boeken, kaarten enz. respectivelijk bij dezelve of bij de departementen van finantie berustende zijn, ten einde daarover bij de aanstaande introductie der departementale besturen van dit gemenebest zodanige beschikkingen zullen kunnen worden gemaakt, als dit Bewind zal dienstig oordelen". Deze aanschrijving, op 15 Februari d.a.v. gelezen ter vergadering van 't Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Drente, werd gesteld in handen eener commissie van 3 leden "om de stukken ter secretarie te ondersoeken, daarvan een lijst formeren en voorts de vergaderinge daarop te dienen van rapport" *  .
Het gewenschte rapport, met een "geconcipieerde inventaris der secretarie", werd voorgelezen in de vergadering d.d. 14 Maart 1799 doch gehouden in advies. Op 18 Maart d.a.v. werd "nader gedelibereert¿over 't in de naastvorige sessie in advis gehoudene rapport van gecommitteerden tot 't vervaar-digen der opgave van den staat der secretarie en stukken aldaar voorhanden"; de vergadering heeft "zig met dat rapport geconformeert, de opgave daarbij vermeld geapprobeert en de ter geleide aan 't Uitvoerend Bewind geconcipieerde missive gearresteert, - zonder resumtie".
Zoowel 't rapport als de missive zijn niet van belang ontbloot, zij geven een wel wat gedetailleerd maar toch helder beeld van de wijze van werken der commissie; en omdat deze wijze van werken uit den aard der zaak grooten invloed heeft gehad op 't voorbrengsel van dien arbeid, den inventaris, schijnt het mij gewenscht den inhoud van rapport en brief hier te doen volgen.
"Burgers!
Op den 15 Februarij 1.1. wierden UwE. medeleden D. VAN DER WIJCK en TONCKENS benevens de secretaris H. Vos verzogt en gecommitteert om ter voldoening aan 't extract uit het register der besluiten van 't Uitvoerend Bewind der Bataafsche republiek van den 11 Februarij l.l. te ondersoeken de stukken ter secretarie berustende, daarvan een lijste opmaken en voorts de vergadering daarop te dienen van raport.
Nadat in 't extract als praemissen de aanleidende oorsaak is ontwikkeld, so treffen wij in hetzelve aan twee hoofdzaaken, welke ons worden opgelegd; en wel in de eerste plaats, wat er noch bij onse secretarie behoorde gedrukt of in order gebragt te worden, en ten tweeden welke chartres en archiven mitsgaders staatsstukken, boeken en kaarten enz. ter secretarie of bij de departementen van financie berustende zijn, met oogmerk om daarvan bij de aanstaande introductie der departementale besturen de nodige beschikking te maaken. het eerste vereischte, so gemakkelyk om na de tegenswoordige omstandigheden af te handelen, zoude van 't zwaarste nasleep zijn, indien men hetzelve in zijn uitgestrektheid opvattede. Niets minder, burgers, vereischte eene nodige orde, dan eene nauw-keurige verdeeling van zaaken betrekkelyk tot staatszaaken, tot jurisdictie, finantie enz., en een goeden aanwijzer van zaaken en persoonen en waarvan wij niets dan eenige gebrekkige stukken hebben aangetroffen. Echter om dit eerste artikel aangaande het drukken van stukken, moeten wij verklaren, bij deeze ordre van zaaken geene ontmoet te hebben, maar veele bij een foederative regering, welke behoorden ter pers gelegd te worden.
Wij moeten also aanmerken, dat generaale besluiten, in verschillende betrekkelykheid, nimmer stipt na de letter kunnen uitgevoerd worden, terwijl de aard van betrekkelykheid vordert, dat de toepassing na het voorwerp geschiede en niet omgekeerd. Het Uitvoerend Bewind heeft zich zekerlyk den staat der secretarie niet so kunnen voorstellen als wij. Hebben wij dan met geen mogelykheid de orde in eene secretarie na behooren kunnen herstellen, hebben wij echter getracht, met overhaasting deeze en geene stukken beter te plaatsen en de stukken dewelke wij in kisten van 't transport der stukken in den jaare 1795, om den vijand na Groningen gezonden en herwaarts teruggevoerd, te sorteeren, om soveel mogelyk iets te doen. Wij besluiten also dit eerste artikel met te verklaaren, dat wij UwL. geene stukken weeten aan te haaien, welke voor het oogmerk van het Uitvoerend Bewind, om namentlyk daarover eene beschikking te maaken bij de introductie van de departementale bestuuren, zoudon dienen om gedrukt te moeten worden. Terwijl wij omtrent de orde reeds genoeg meenen gezegd te hebben, om UwL. de onmogelykheid daarvan in zulk een korte tijd te doen gevoelen.
2e. Wij zullen also overgaan tot het tweede artikel, hetwelk vereischt, dat wij een inventaris van de stukken ter secretarie berustende behooren over te geven, welke wij d' eer hebben hierbij over te leggen; en daarbij moeten aanmerken, dat wij geen uitslag ziende om in zulk een korte tijd, na bevind der secretarie, eenen ordentelyken, netten en welgereguleerden inventaris te kunnen aanbieden, te rade hebben moeten worden, om geheel plaatslijk te werk te gaan, dat is om aan eene kant van de secretarie te beginnen en aan de andere te eindigen. Gyl. zult ondekken, dat er zomwijlen een zaakelyke ordre plaats heeft, en dit is veroorzaakt, omdat wij eerst het plan hadden, om alles na betrekkelykheid van zaaken, de stukken te ran-geeren; dan wij ondervonden weldra, dat men alsdan met de tijd te kort zoude schieten, en wij twijffelen niet, of men zal aan de omstandigheden differeren en van ons niet vorderen, dat hetgeen jaaren herwaarts had behooren te geschieden, door ons in zulk een korte tijd goed en regelmatig konde bewerkstelligd worden. Intuschen de schifting zal na deezen inventaris wel kunnen geschieden en dan komen bij te voorsiene verzendingen, waarbij stuk voor stuk moet behandelt worden, de zaaken van zelver, ten oogmerk dienende, regelmatiger. Wij geven also dezen inventaris aan UwL. beoordeeling over, en hebben verders nodig gevonden, om eene missive ten geleide te concipieeren, welke wij tevens Uwlieden aanbieden.
Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap. het Intermediair Administratief Bestuur van 't voormalig gewest Drenthe aan Het Uitvoerend Bewind der Bataafsche republiek.
Assen, .....
Burgers Directeurs!
Toen wij UL. besluit van den 11 Febr. l.l. op den 15den daaraanvolgende d'eer hadden te ontfangen, waren wij al aanstonds beducht, dat onsen yver, om met allen spoed daaraan te voldoen, met weinig kans zoude ontkomen van schipbreuk te lijden. -Onze commissie daartoe benoemd liedt niet na van telkens hunne bekommering te openbaren, dat noch aan een goede orde, noch aan een spoedig werk met mogelykheid zoude kunnen voldoen. Dan de tijd onzer ontbinding naderde, en meteen wierd eene afdoening van zaken des te noodzakelyker. - Wij willen UL., bij het insien van den hiernevens gevoegden inventaris van stukken ter secretarie alhier berustende, doen opmerken, dat de vorige regering, beducht over 's lands secretarie in de troubele tyden van 't begin des jaars 1795, het besluit nam om veele stukken, en waarop men den meesten prijs stelde, te voeren en naar een zekerde en veiliger plaats. - Dit werk van een onaangenamen aart geschiede natuurlijk niet met die bedaardheid en orde, als vreedsamer en langer voorsiene tijden zouden veroorloovd heb-ben. Was dan de pakking niet van de gelukkigste, de ontpakking weinig tijds daarna heeft ook al geen beter lot getroffen. - Veele stukken waren nog in de kisten, andere kwalijk geplaats. -Registers van stukken trof men niet aan dan stukswijse, geen een volledig, en hierom kon van dezelve geen 't minste gebruik worden gemaakt. De tijd echter verliep, en daarom heeft men moeten afzien om alles, gelijk men begonnen had, na den aart van zaken en tijden te plaatsen; en men oordeelde veiligst zeemanschap in die omstandigheid zoo hoog noodzaaklijk te gebruiken: men besloot alzo om plaatselijk de stukken aan te teekenen en de buitenste opschriften te volgen, ten einde aan UL. oogmerk om een schifting der stukken op te maken, welke bij het Departementaal bestuur of bij de Commissarissen van Financie zullen vereischt worden, te voldoen.
Wij hebben daarom verkosen UL. liever desen inventaris bijtijds te zenden, dan om, met een al te naauwgezetheid op een behoorlijk werk, gevaar te lopen van UL. niet plichtmatig in staat gesteld te hebben, om het bedoelde oogmerk intijds te kunnen bereiken.
Stukken, welke behoorden gedrukt te worden, zijn er niet ontdekt noch aan ons bewust; terwijl hetgeen nog in order zal moeten worden gebragt, zig voornamelijk bepaald tot het protocolleren van notulen, missives en andere stukken,
Zelve ontevreeden over onzen arbeid kunnen wij ons kwalyk vleijen, dat het UwL. goedkeuring zal vermogen weg te draagen, dan het zijn en kunnen zijn zullen altoos wel ongenaakbaare bergen blijven en Gijl. overweegt met ons de omstandigheid van korten tijd en voorwerp; en zullen nu een en ander volkomen aan UwL. wijzer beslissing overlaten *  .
Wij twijfelen niet, of Gijl. zult de redenen, waarom wij dese zaak niet met meerder spoed en naauwkeurigheid hebben kunnen behartigen, billijken; en hiermede zullen wij d' eer hebben, UL. in de bescherminge van het Opperwesen te bevelen.
Assen, d. 18 Maart 1799. Heil en Eerbied.
5e j.d. B.V. 't Bestuur voornt.
De inventaris *  geeft 't bewijs, dat de commissie den betrekkelijk korten tijd van haren arbeid inderdaad goed heeft gebruikt. Immers bij vergelijking van den inventaris van 1799 met zijn voorgangers mag worden aangenomen, dat er veel grootere regelmaat in de berging der stukken is aangebracht; en dit was geene overbodige weelde. Wel is 't nog geen wetenschappelijke inventaris; maar men ontwaart te herhaaldelijk de groote zorg der commissie, dan dat haar daarvoor niet een woord van erkenning zou mogen worden gegeven.
"Inventaris" is eigenlijk minder juist; immers de inventaris is samengesteld uit eenige inventarissen, waarvan de kennisname voor de indeeling der staten-archieven haar nut heeft, omdat zij haren invloed daarop hebben doen gelden. Deze onder-inventarissen zijn achtereenvolgens:
1. "Inventaris van prothocollen ter secretarie van het voormalig gewest Drente berustende";
2. "Kast van limietscheiding";
3. "Stukken tot het finantieele betrekkelyk";
4. "Stukken voorhanden in een kast binnen de vergaderzaal";
5. "Stukken berustende in de sogenaamde privilegie-kast, afgedeelt in laden, met elks inhoud van stukken onder hunne nummers";
6. "Lijst der stukken, welke aangetroffen worden in de collegiekamer in de kast naast de schoorsteen";
7. "Stukken betrekkelyk de generaliteit";
8. "Lijst der kaarten". het geheel was voorzien van den dorsalen titel: "Staat en inventaris der stukken op de secretarie van dit voormalig gewest voorhanden".
Uit deze onderverdeeling van den inventaris is te zien het reeds meer aan den dag tredend streven om eene systematische indeeling der staten-archieven te bewerkstelligen. In hoeverre der commissie dank mag worden geweten voor deze meerdere systematiek, is niet zeker; zij kan ook aangebracht zijn door den secretaris. En dat dit laatste althans ten deele het geval was, zal men willen afleiden uit de "kast van limietscheiding"; de aanwezigheid van een kast, uitsluitend bestemd voor ééne soort stukken, wekt 't vermoeden, dat niet de commissie aan de kast dien titel gaf, maar dat zij ter secretarie onder dien naam bekend was en dus vóór de commissie bestond. Dit verklaart dan tevens het zonderlinge feit, dat men de kast aldus doopte doch erin, behalve stukken betreffende de grensscheiding, ook borg: "Diverse brieven en stukken van de provincie Overijssel", - "Papieren van en aan den erfstadhouder", waarin wij correspondentie zullen hebben te zien, - "Advys over de persloop", - "Remediën tegens de persloop, dissenteria epidemica', - "Remediën voor ziekten onder paarden en beesten", - en andere stukken en dossiers, die niet bepaaldelijk op de grensscheiding betrekking hadden. Ook de publicatiën waren (althans grootendeels) in deze kast geborgen. Er zal dus ter secretarie van 't landschap door een secretaris (HOFSTEDE of Vos?) eene kast zijn ingericht voor de grensscheidingsstukken *  ; langzamerhand zijn er tal van stukken in verdwaald, ook pakken met publicatiën, waarvoor elders geene ruimte was; - en de commissie van 1799 noteerde dus onder "Kast van limietscheiding" den inhoud der kast, welk een amalgama deze ook bevatte.
De "Stukken tot het finantieele betrekkelyk" bevatten uitsluitend de rekeningen van rentmeesters, ontvangers en administrateurs, en daarnevens "een zak met Fransche assignaten".
De "Stukken betrekkelyk de generaliteit" bestaan uit registers van resolutiën der Staten-Generaal, staten van oorlog, registers van staten van betaling, "'t raport van de commissie van 't finantiewezen en van defensiewezen", petitiën van den Raad van State, resolutiën en brieven der Staten-Generaal; en bovendien protocollen van oorlogslasten en extra-ordinaire oorlogslasten.
De privilegekast heeft wederom verandering ondergaan, tal van stukken zijn naar andere laden verhuisd. Niet regelmatig, zoodat die verhuizing als eene opschuiving is te beschouwen; maar een geheel nieuwe indeeling is tot stand gebracht. Toch zoekt men tevergeefs naar eene leidende gedachte, die bij deze verschikking zou kunnen hebben voorgezeten. Het is er verre vandaan, dat deze lijst van den inhoud der privilegekast zou kunnen dienen tot eene systematische reconstructie. Bovendien verzet zich hiertegen ook de aanwezigheid in de privilegekast van tal van stukken, die op geene wijze tot de privileges kunnen worden gerekend of zelfs daarmede in verband staan. Als zoodanig noem ik slechts minuteele resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden en van de rekendagen, oude inventarissen der landschapspapieren, brieven van en aan de stadhouders, een staat van genegotieerde kapitalen, staten van den omslag over de kerspelen van te heffen contributiën. Uit de plaatsing dezer stukken in de privilegekast blijkt ten duidelijkste, dat men daarin, behalve de privileges en daarmede in verband staande stukken, vele andere stukken borg, waarvoor men elders geen geschikte plaats meende te hebben. Dit is te betreuren, omdat daardoor de afscheiding der privileges c.a. niet kon worden aangebracht naar oude opgaven, maar naar eigen inzicht moest geschieden.
De "lijst der kaarten" wijst aan, dat zij slechts is opgemaakt in verband met de afzonderlijke berging dezer stukken, niet omdat zij van eenzelfde natuur zouden zijn. Integendeel behooren sommige kaarten bij stukken over grensgeschillen, andere bij stukken over aan te leggen of aangelegde werken, weder andere bij stukken over veenverkoopingen, nog andere bij stukken over de grensverdediging. Deze afzonderlijke wijze van berging is voortgezet en wordt, althans ten deele, nog opgevolgd. Gunstig op het behoud der kaarten heeft zij niet gewerkt; niet alle kaarten, in den inventaris van 1799 genoemd, zijn nog aanwezig.
De "inventaris van prothocollen ter secretarie van het voormalig gewest Drente berustende" voldoet niet aan zijn titel; behalve de protocollen en registers zijn tal van andere stukken opgenomen, voor zoover zij niet onder een der andere rubrieken een plaats ontvingen. Zoo vindt men o.a. genoemd "5 atlas(sen) van JANSSONIUS", tal van (of alle?) gedrukte publicatiën, "vakken met brieven so van de generaliteit als andere:, "een vak vrachtlysten van Meppelt op Amsterdam, van Meppelt op Campen en Zwol", "tractaten van commercie", "vredestractaten", "admiraliteits- en zeelasten", "over de zee- en legerlasten ten dienste der generaliteit en bedreigde executie van den Raad van State", "generaliteits-liquidatiën", "decharges", "vier vakken met grondschattingen-registers, 1642 etc., en 1750 etc., met de stukken daartoe relatief, en ommeslagen; 2 goedschattingen-registers van 1694 &a.", "twee vakken met kerkelijke zaaken", "twee vakken rekeningen van de predikants-weduwenpenningen", "acquitten bij de rekening van den scholtes HUMMEL", "rekeningen van de olde Smildingervaart door HUMMEL, 1770", "acquit bij de rekening van KYMMEL", "oude ordelen", "oude goorspraken". Bewijzen te over, dat de term "prothocollen" door zijne beperking onjuist is. Doch eveneens bewijzen te over, dat de inventarisatie van 1799, zooals trouwens door de commissie onder opgave van redenen was opgemerkt, niet systematisch is geweest. Men had een rubriek rekeningen en ook hier vindt men rekeningen. Men borg de stukken betreffende de liquidatie met de generaliteit bijeen; doch aan die bijeenvoeging zijn stukken ontsnapt, die hier eene plaats ontvingen.
Men had in 1679 voor de kerkelijke zaken (met eenige miscellanea) eene afzonderlijke kist gebruikt; thans zijn de stukken van dezen aard weder ten deele verstrooid. Bij de grondschattingsregisters c.a., die in 1679 eene aparte rubriek vormden, waaraan men een gespecificeerden inventaris had toegevoegd, blijken thans in hetzelfde vak te liggen goedschattingsregisters. Niettegenstaande men in 1799 eene afzonderlijke rubriek Generaliteit had aangenomen, waarin afschriften en afdrukken van resolutiën enz. der generaliteit werden aangetroffen, bevinden zich bij de "prothocollen" tractaten enz., die behoorden te zijn geborgen in de rubriek Generaliteit. Ja zelfs heeft de samenvoeging voor den landschrijver van 't secretariaat bij Ridderschap en Eigenerfden met dat bij den Etstoel nog tot in 1799 haren invloed doen gevoelen. Immers bij de "prothocollen" worden ook genoemd "oude ordelen" en "oude goorspraken". En dat niet alleen, men treft onder de zoogenaamde "prothocollen" ook aan "Grasvellige boedel van captein STRICKER en HAGEDOORN . . ." en "processtukken tusschen landschrijver KYMMEL contra VAN DELDEN"; stukken welke behooren tot 't archief van den landschrijver in zijne qualiteit van curator bonorum, en dus in het archief van den etstoel eene plaats moesten vinden *  .
Ten slotte moet nog een enkel woord worden gezegd over de "Stukken voorhanden in een kast binnen de vergaderzaal" en de " . . - stukken, welke aangetroffen worden in de collegiekamer in de kast naast de schoorsteen". De omschrijving dezer stukken wijst er reeds op, dat deze stukken bijeen worden genoemd, omdat zij in éénzelfde kast waren geborgen, doch dat niet een kenmerk ontdekt was, waaruit een nauwer samenhang der stukken zou volgen. Bij het doorloopen dezer 2 lijsten zoekt men tevergeefs naar een reden, waarom deze stukken bij elkander waren bewaard.
In de "kast binnen de vergaderzaal" trof men aan "twee pacquetten met ingezondene stukken en brieven in 't begin van 1798", "brieven van Fransche generaals over inquartiering van 1795 en 1796 en verdere brieven", "generaliteitsstukken, waaronder staten van oorlog, civile lijsten en pensioenlasten over 1796 en 1797", "31ste reken van de Annerveensche compagnie en verdere stukken", "lijst der paerden voor de Bataafsche artillerije geleverd in 1796", "notul der praetensiën wegens het pressen der schepen ten laste der Fransche republiek, door de schippers, na voorgaande publicatie van Gecommitteerde Representanten ingezonden", "stukken van Meppel de tollen betreffende", "gespecificeerde staat van schulden in 1798 naar 's Hage verzonden". In de bedoelde kast lagen dus stukken uit het laatst der 18de eeuw, die over tal van de toen reeds gevormde rubrieken hadden behooren te zijn verdeeld.
Het waren niet stukken, die nog in behandeling waren, immers genoemd worden "afgedane stukken van verschillenden aart, in één pacquet gebonden", "een pacquet met afgedane stukken"; ook dat motief voor eene samenberging kan dus niet gelden. Integendeel blijkt uit de woorden "van verschillenden aart" en uit de afwezigheid eener nadere aanduiding omtrent het tweede pakket, dat geen motief voor de bijeenbewaring voorhanden was. met de stukken in de kast in de "collegiekamer" was 't niet anders gesteld. Ik geef slechts weder een uittreksel uit de lijst om dit aan te toonen. Zoo worden genoemd: "publicatiën, resolutiën, brieven, die gedurig ter tafel gebruikt wierden", "onafgedane stukken van den 9 December 1794", "monsterrollen van de Switsers", "stukken van den collector van Norg ingezonden", "borgtochten van den tegenwoordigen tijd, meest afgedane", "acten voor de oppassers van de jagt", "afgedane processtukken", "synodale stukken of kerkelijke zaken". Men ziet: ook hier is een amalgama. En voor wie desniettegenstaande toch nog zou willen zoeken naar een band tusschen de stukken worden vermeld: "twee vogtwegers" en "vier zilveren wapens, welke boven de bussen der bodens pleegden gedragen te worden". Deze voorwerpen, tusschen de stukken in genoemd, wekken het vermoeden, dat de meergenoemde kast een rommelkast was voor dagelijksch gebruik.
Maar typisch is, dat in deze rommelkast ook lag een pakje "Stukken op de tafel gevonden den 11 Febr. 1795", den dag waarop het Comité revolutionair de omwenteling van zaken (of liever de omwisseling van personen) in Drente bewerkstelligde. Deze stukken moesten toch uitlokken tot kennisname, omdat zij wellicht nog eene voorziening noodig maakten door 't opvolgend bestuur; vooral het daarin vermelde voortrukken van Fransche troepen in de Nederlandsche gewesten kon het zeer gewenscht, zelfs noodig maken, dat men de stukken inzag. En bij die inzage zou de wegberging der stukken ieder op zijne plaats niet veel tijd hebben gekost. Dit is niet geschied; na 4 jaren waren de stukken verhuisd van de tafel naar de kast, zonder belangstelling te wekken.
Volkomen terecht heeft dus de commissie van 1799 hare verontschuldiging aangeboden over 't feit, dat de inventaris niet regelmatig was ingericht. Uit hetgeen ik aanhaalde, waaraan nog veel zou zijn toe te voegen, blijkt reeds voldoende, dat van regelmatigheid en systematiek geen sprake was.
Toch heeft ook deze inventaris zijn nut, omdat hij ons een getrouw beeld geeft van den inhoud der staten-archieven in 1799. Bovendien geeft de omschrijving van sommige dossiers of de toelichting bij enkele stukken ons een beter inzicht in het doel, waarmede sommige stukken tot een dossier zijn bijeengevoegd of andere stukken zijn vervaardigd. En ten slotte blijkt ook uit dezen inventaris weder van eene indeeling, die men had willen aanbrengen, doch die later weer verstoord is of wellicht nooit volledig tot stand is gekomen. Oude rubrieken, die zeer gemakkelijk zijn voor den gebruiker van den inventaris, zijn (althans ten deele) nog aanwezig, al werden zij door latere secretarissen of de commissie niet alle meer onderscheiden. Een nieuwe rubriek heeft men wederom aangebracht: de rubriek Generaliteit, die een alleszins practische afscheiding beoogt van de afschriften en afdrukken van al wat uitgegaan was in verloop van tijden van de Staten-Generaal, den Raad van State (en de hen opgevolgde centrale besturen).
Ten slotte moet nog een inventaris worden besproken, dagteekenend uit den tijd, voordat de ministerieele aanschrijving d.d. 22 Mei 1827 aan de gouverneurs der provinciën tot betere inventarisatie der archieven den stoot af. In 1802 werd het grondgebied der gezamenlijke Nederlandsche gewesten verdeeld in departementen; het departement van den Ouden IJsel zou omvatten Overijsel en Drente. In verband daarmede besloot het Staatsbewind der Bataafsche republiek "de aanstaande respective departementale bestuuren te authoriseeren, zoals geschied bij dezen, om uit handen van de ministers der finantieele commissiën over te neemen al hetgeen tot de administratie derzelve betrekkelyk was . . . ." *  . Dit besluit werd op 19 Juni 1802 door de Commissie van Financie in 't voormalig gewest Drente gelezen en voor notificatie aangenomen. Wellicht is bij die overname aanwezig geweest een kist met stukken, waarbij eene lijst van den inhoud van de kist; dit zou men althans willen afleiden uit de lijst van archivalia met den titel "Notul van stukken hierin berustende", waarschijnlijk dagteekenend uit 1802 *  . Ouder dan 1802 kan zij niet zijn, omdat zij onder No. 48 vermeldt: "Maandstaten van de respective comptoiren over het begin van 1802"; jonger dan 1802 zal zij niet zijn, omdat zij geschreven is door Mr. G. Vos, en deze "commies"(== secretaris) was der demissionaire Commissie van Financie. Het vermoeden ligt toch voor de hand, dat deze "notul" zal zijn opgemaakt door een secretaris van 't gewestelijk bestuur, omdat de opgesomde stukken behooren tot de staten-archieven. Is dit vermoeden juist, dan is de lijst dus van 1802.
Hare natuur is moeilijk positief vast te stellen; wel kan het een en ander van negatieven aard worden opgemerkt.
De lijst bevat niet een opgave van loopende zaken, die zouden behandeld moeten worden door 't nieuwe bestuur. Daartegen verzetten zich "No. 1. Een pacquet geregistreerde notulen van Repres. en Gec. Repres.", "No. 5. Een pacquet geregistreerde inkomende brieven van November en December 1798", "No. 6. Een pacquet dato (lees "dito") meest van September en October 1798", - en meer andere.
De lijst bevat evenmin stukken van een bepaalden aard. Naast notulen en brieven komen voor : "No. 16. Stukken rakende de tractementen van predicanten, schoolmeesters en organisten, 1800", - "No. 18. Een zak met papieren over de weg bylangs de vaart agter Wittelte, December 1797", - "No. 20. Notitiën van gedane leverantiën aan de Fransche troupes enz.", - "No. 46. Rekeningen van de ontvangers van de heffing van 5 procent op de inkomsten".
De tijd wisselt, voor zoover hij wordt aangegeven, van 1795 tot 1802. Doch ook zijn niet voorhanden de volledige staten-archieven over die jaren. Niet worden genoemd b.v. de registers van notulen en brieven, die toch zeker eene eerste plaats in een volledigen inventaris zouden hebben ingenomen. Bovendien vinden wij evenmin vermeld tal van stukken, waarmede wij reeds door den inventaris van 1799 hebben kennis gemaakt, en die toch niet zouden kunnen worden verborgen onder den titel "No. 3. Stukken van weinig aanbelang, meest concepten" of een pakje van gelijke strekking. het eenige wat wij kunnen veronderstellen is, dat wellicht de staten-archieven zich nog grootendeels of geheel bevonden in den toestand, waarin zij in 1799 waren gevonden of gebracht; en dat de "notul van stukken" beschrijft stukken, die óf jonger zijn dan 1799 en daarom nog niet op den inventaris van dat jaar konden worden gebracht, óf om de een of andere reden van hunne plaats zijn genomen en bij het aftreden van de Commissie van Financie te zamen in een kist zijn gelegd. Te meer was dit noodig, omdat 't nieuwe bestuur ('t Departementaal bestuur van den Ouden IJsel) niet zetelde te Assen, doch te Zwolle.
Uit den aard der zaak moest deze samensmelting van Overijsel en Drente een eeuw geleden, toen het provincialisme allicht nog sterker sprak dan tegenwoordig, moeilijkheden met zich brengen. Hierin trachtte men te voorzien door de instelling voor Drente van eene Commissie uit 't Departementaal bestuur van den Ouden IJsel (Overijsel) tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente, waaronder de bosschen, vaarten en venen *  . De leden dezer commissie, Drenten, konden een geschikte brug vormen tusschen 't Overijselsch departementaal bestuur en 't voormalig gewest Drente. Doch niet gemakkelijk verdroegen de Drenten de samenvoeging; zij wilden weder zelfstandig zijn, wat hun 3 jaren later gelukte.
Uit de notulen van 't Departementaal bestuur noch uit de notulen der Drentsche commissie blijkt van eene overbrenging der Drentsche staten-archieven naar Zwolle. Wij mogen dus vermoeden, dat deze overbrenging niet heeft plaats gevonden. Te minder was er noodzakelijkheid voor zulk een transport, omdat de Drentsche commissie toch Assen tot zetel behield voor hare vergaderingen en dus 't noodige toezicht op de archieven kon uitoefenen.
Er zijn bovendien nog een paar kleinigheden, die ervoor pleiten, dat inderdaad de Drentsche archieven te Assen zijn gebleven. Op 23 Augustus 1802 machtigde de Drentsche commissie uit 't Departementaal bestuur van den Ouden IJsel den commies "alle prothocollen en papieren, tot de burgerwapening enige relatie hebbende, op de secretarie te doen overbrengen" *  , dus naar Assen. Dit zou voorzeker niet zijn geschied, wanneer een later transport van Assen naar Zwolle moest volgen. Toen waren dus de Drentsche staten-archieven nog te Assen. In 't begin van Juli 1802 was 't Departementaal bestuur opgetreden.
Wanneer een paar maanden later nog de Drentsche archieven te Assen zijn, valt te vermoeden, dat zij daar bij voortduring zijn gebleven. - Met 1 Augustus 1805 heeft Drente weder een eigen bestuur ontvangen in 't Landschapsbestuur en den Raad van Financiën. Het staatsbesluit d.d. 26 Juli 1805 No. 8 schreef voor, dat gecommitteerden van Drente en Overijsel te zamen zouden schiften de stukken op de departementale secretarie voorhanden, opdat Drente zou ontvangen wat haar toekwam. Het rapport der Drentsche gecommitteerden bericht, dat 't Departementaal bestuur van Overijsel uittreksel zou geven uit de departementale notulen, voor zoover 't verhandelde Drentsche zaken betrof; dat de losse stukken betreffende Drente, voor zoover zij nog niet waren overgegeven, zouden worden overgegeven; en dat Drente desniettegenstaande zoude behouden den vrijen toegang tot de noodige stukken uit den tijd van 1802-1805 *  . Hieruit volgt, dat de Drentsche staten-archieven in Drente zijn gebleven, toen in 1802 Drente bij Overijsel werd gevoegd.
Met 1802 was evenwel voor de staten-archieven een slechte tijd aangebroken. Tot dat jaar zagen wij ze steeds geborgen "ter secretarie", "in de collegiekamer" en "in de vergaderzaal". Doch toen in 1802 werd bepaald, dat Drente niet meer zou ressorteeren onder 't departementaal gerechtshof te Kampen maar weder onder een gewestelij ken etstoel als tot 1799, moest dit rechtscollege onderdak vinden te Assen. En zoo besloot de Drentsche commissie, naar aanleiding van een ontvangen uittreksel uit 't register der besluiten van 't Departementaal bestuur van Overijsel i.d. 27 October 1802, "tot de vergaderzaal van den etstoel te destineren het collegie met hetgeen daarbij behoord, en wijders tot plaatsing der secretarie het oude clerqshuis . . . ." *  . In 1799 waren de staten-archieven, blijkens den boven vermelden inventaris van genoemd jaar, geborgen "op de secretarie van dit voormalig gewest". Zij moesten dus in 1802 verhuizen en hebben een onderkomen gevonden op een zolder van 't gouvernementsgebouw. Op dien zolder hebben zij vele jaren moeten verblijven; eerst na de overdracht der oude staten-archieven aan het rijk in 1879 hebben zij die uiterst ongeschikte bewaarplaats kunnen verlaten voor eene woning, die bij hare gebreken toch honderdmaal geschikter was dan de zolder. Doch op deze verhuizing kom ik nader terug.
De geschiedenis der wetenschappelijke inventarisatie van de staten-archieven gaat terug tot 1827. Bij zijne missive d.d. 22 Mei 1827 No. 141 gaf de Minister van Binnenlandsche Zaken aan de gouverneurs der provinciën kennis van den wensch des Konings tot het onderzoeken der rijks-, provinciale, stedelijke en andere archieven ten behoeve der vaderlandsche geschiedenis *  .
Men wilde weten, of en zoo ja welke documenten en oorkonden zich daaronder bevonden, welke zouden kunnen strekken ter opheldering der Nederlandsche geschiedenis. Deze missive kwam in Drente zeer ongelegen; de staten-archieven bevonden zich nog steeds op een zolder van 't gouvernementshuis, eene plaats waar het werken in den zomer niet doenlijk was vanwege de hitte, terwijl in den winter de koude al evenmin gedoogde, dat geregelde arbeid en vooral schrijfwerk werd verricht. Toch werd aan 't gevraagde onderzoek de hand geslagen; doch 't op 1 September d.a.v. door den betrokken commies bij 't provinciaal bestuur aan den gouverneur uitgebracht verslag deelt slechts mede, dat "het onderzoek . . . nog niet zooverre gevorderd (is), "dat met eenige zekerheid zoude kunnen worden bepaald, of en welke documenten en oorkonden" voor eene opgave in aanmerking kwamen. Evenmin was 't natuurlijk mogelijk "een naauwkeurig verslag der verzamelingen van de aanwezige archieven en een extract uit de daarvan bestaande registers of inventarissen" in te leveren. Wel had men intusschen getracht zich op de hoogte te stellen der plaatselijke archieven; uit Meppel en Coevorden had men de gevraagde extracten ingezonden, waarvan dat uit Meppel voor 't beoogde doel door den commies van weinig waarde werd geacht. Deze maakte er echter attent op, dat de minister antwoord had gevraagd vóór 1 Augustus, en dus eene mededeeling van de reden der vertraging behoorde verzonden te worden *  ; die reden wordt door den commies niet genoemd, waaruit blijkt, dat mondelinge bespreking vooraf was gegaan aan dit verslag.
Uit de naar aanleiding hiervan op 14 September 1827 door den gouverneur aan den minister geschreven missive blijkt nader, dat de gouverneur de gedane vraag opvatte zoo, dat eene voorloopige opgave omtrent de archieven in de provincie aanwezig gewenscht wordt, "om vervolgens, zooveel noodig, daaromtrent een meer naauwkeurig onderzoek te kunnen doen plaats hebben" Buiten de staten-archieven komen z.i. daartoe slechts in aanmerking de stedelijke archieven van Meppel en Coevorden, en dat van Meppel eigenlijk ook niet. De staten-archieven, berustend ter griffie van 't gouvernement, zijn "van af het jaar 1796 in volledige orde, terwijl nogthans hetgeen tot vroegeren tyd behoort over het geheel zich in minder goeden staat bevindt." De reden van dit laatste was hierin gelegen, "dat alle de stukken van het toenmalig archief der landschap 1795, tydens de invasie des Franschen legers, met het oogmerk om ze tegen gevaar voor schade of geheele vernieling zooveel mogelyk te verzekeren, in overhaasting en zonder orde byeengepakt en naar de naburige stad en vesting Groningen zyn overgebragt; terwyl dezelve, vervolgens naar Assen wederom teruggevoerd, uit gebrek aan toereikend locaal -, daar inmiddels de vertrekken, vroeger tot derzelver bewaring bestemd geweest, ten behoeve van het hof van justitie waren ingenomen, zooals die ook nog op dit oogenblik ten dienste der regtbank worden gebruikt, - zonder orde of rangschikking, tot provisionele berging, hebben moeten worden geplaatst op een der zolders van het gouvernementsgebouw, alwaar ze, sedert verbleven, voor een aanzienlyk gedeelte zich nog op dit oogenblik bevinden.
"Met de schifting en classificatie van dit gedeelte des archiefs -, waarvan voorheen een inventaris is aanwezig geweest, welk stuk echter te zoek geraakt en tot op heden niet is kunnen worden teruggevonden, - reeds vroeger een begin hebbende gemaakt en ook thans onledig zynde, wordt hiertoe echter noodzaaklyk tyd en arbeid vereischt & zie ik my, voor het tegenwoordige, niet in de mogelijkheid gesteld, UExc. met hetgeen voorhanden is reeds nu genoegzaam bekend te kunnen maken".
Na eene opgave van eenige belangrijke stukken, waarvan de aanwezigheid is gebleken, belooft de gouverneur, dat hij zich zal "bevlytigen, de vorenbedoelde werkzaamheden zooveel mogelijk te doen bespoedigen, de stukken tot één geheel in behoorlijke orde laten brengen, daarvan inventaris vervaardigen; en voorts, onder mededeeling van een uittreksel uit dezelve en met toezending der nodige processen-verbaal, Uwe Exc. met den aard en inhoud der opgemelde verzamelingen nader 0trachten bekend te maken" *  .
Een paar opmerkingen over deze belangrijke missive. Daaruit blijkt, dat sedert 1802 't gedeelte der staten-archieven van na 1795 is geregeld geworden, en dat het wellicht in verband daarmede zich niet bij de overige op den zolder bevond doch ter secretarie werd bewaard. Niet geheel juist is, wat omtrent het overige deel der staten-archieven wordt medegedeeld. Wij zagen boven reeds, dat na de terugkomst uit Groningen in 1795, naar aanleiding eener vraag van het Uitvoerend Bewind, in 1799 een nieuwe inventaris is vervaardigd. De stukken zullen niet weer in den toestand van 1795 zijn teruggebracht, doch zich (wanneer men ze onaangeroerd heeft gelaten) vertoond hebben overeenkomstig den inventaris van 1799. Deze inventaris wordt waarschijnlijk aangewezen als zijnde zoek geraakt; voorshands mag dit worden aangenomen, omdat van eene nieuwe regeling na 1802 niet blijkt. Te meer omdat mag worden verondersteld, dat men, de staten-archieven weder inventariseerende, zou hebben gedaan, wat de commissie van 1799 wel wilde maar door gebrek aan tijd niet kon doen: een systematischen inventaris hebben vervaardigd. Van belang is ook de belofte om "zoo ras doenlyk" de staten-archieven te doen regelen en inventariseeren. Het is den gouverneur hiermede ernst geweest; aan den adjunctcommies ten gouvernemente J.S. MAGNIN is deze inventarisatie opgedragen; van 1826-1829 *  heeft hij zich daartoe gezet; met het gevolg, dat de inventaris in 1829 gereed was en bij Gedeputeerde Staten kon worden rondgezonden *  .
Zoo is MAGNIN de eerste geweest, die eene systematische inventarisatie der Drentsche staten-archieven heeft ter hand genomen. De regels, die men thans aan een inventaris stelt, zijn van te jonge dagteekening om 't werk van hem en zijne opvolgers daarnaar af te wegen. Integendeel mag men met groote waardeering aanzien den lijvigen door hem vervaardigden inventaris, die voor 't eerst de gelegenheid opende om zich zonder al te veel zoeken op de hoogte te stellen van hetgeen men wilde nagaan. Zijne indeeling blijft echter verwerpelijk, omdat zij niet is gegrond op den ouden toestand der archieven, doch er eene is van eigen vinding.
Dit blijkt uit de afdeelingen, waarover de stukken door hem zijn verdeeld:
1. "Diverse zaken";
2. "Stukken van het voormalig klooster Assen";
3. "Stukken van het voormalig klooster Dikninge";
4. "Jagt en visscherij";
5. "Grens- en limietscheidingen";
6. "Stadhouders, stadhouderschap, leden van het vorstelijke huis enz.";
7. "Admiraliteit, zeezaken, convoijen en licenten";
8 "Justitie, politie, geregtelijke zaken enz.";
9. "Oorlog en militaire zaken";
10. "Waterstaat, vaarten, venen, wateren, wegen, bruggen, gebouwen enz.";
11. "Kerkelijke zaken";
12. "Belastingen";
13. "Rentambten, domeinen" enz.";
14. "Gemeentelijke zaken";
15. "Ingekomene en verzondene stukken";
16. "Gedrukte plakaten en publikatiën";
17. "Gedrukte ordonnantiën, reglementen enz.";
18 "Prothocollen en registers";
19. "Financiën, fondsen, generaliteitslasten en betalingen, comptabiliteit enz. enz.". Daarna volgen, niet in de inhoudsopgave vermeld, :
20. "Rekeningen en verantwoordingen enz. enz.";
21. "Paketje met de volgende negen stukken" (aangekocht in 1861 op de auctie Mr. J.W. KEISER te Groningen, en blijkbaar later tusschengeschreven);
22. het aanwezige op de "kleine Archievenkamer": staten van oorlog, - extracten daaruit, - petitiën van den Raad van State, - declaratiën van betalingen ten dienste der generaliteit, - protocollen van oorlogslasten, - registers van resolutiën der Staten-Generaal, - protocollen van 't verhandelde op de rechtdagen, - protocollen van ordonnantiën, - protocollen van rekendagen, - enz. enz., -; en daarbij ook de archieven van de besturen na 1795.
Midden in de "Rekeningen en verantwoordingen enz." begint de latere provinciale archivaris Mr. H.J. SMIDT 't vervolg te leveren, door wiens hand ook meer vooraan in het boek enkele bladzijden zijn geschreven *  ; 't pakje met de 9 stukken is ook door Mr. SMIDT beschreven; terwijl ten slotte de rijksarchivaris Mr. S. GRATAMA een laatste vervolg inschreef. Deze inventaris toch schijnt voortdurend gebruikt te zijn ten archieve, nog tot in het laatst der 19de eeuw.
Van de boven meermalen aangewezen rubrieken, waarin de staten-archieven oudtijds waren verdeeld, vindt men in den inventaris-MAGNIN enkele bewaard. Wij treffen nog aan de archieven der abdijen te Assen en te Dikninge, verder stukken betreffende grensscheidingen, kerkelijke zaken en rekeningen; de overige rubrieken zijn niet genoemd, terwijl 't de vraag is, of door MAGNIN de oude afscheiding der rubrieken is in acht genomen en, voor zoover deze te wenschen overliet, is verbeterd. Somtijds was dit zeer zeker niet 't geval, wat wellicht is toe te schrijven aan den korten tijd, waarin hij zijn inventaris heeft vervaardigd. Overigens draagt zijn werk het kenteeken, te zijn vervaardigd door den ambtenaar ter gouvernementssecretarie, die ook de inhoudsopgaven maakte op 't verhandelde bij den gouverneur en bij Gedeputeerde Staten. Vandaar "Jagt en visscherij", "Justitie, politie, geregtelijke zaken enz.", "Oorlog en militaire zaken" en andere rubrieken, die men, mutatis mutandis, terugvindt in de genoemde inhoudsopgaven (indices). Ook de omschrijving voldoet niet aan de eischen, die men tegenwoordig daaraan stelt.
En toch is deze inventaris van groot nut voor de reconstructie van de archieven. MAGNIN heeft de stukken aangetroffen voor een deel in denzelfden toestand, waarin zij oudtijds verkeerden, en heeft ze veelal in dien toestand gelaten en aldus ook beschreven. Wanneer wij dus willen nagaan, hoe oudtijds de stukken bijeen waren gevoegd, kan ook zijn inventaris ons daarover 't gewenschte en niet van elders tot ons komende licht verschaffen. Bepaaldelijk vestig ik hierbij de aandacht op de ingekomen en uitgegane stukken. Wij weten, uit oudere inventarissen, dat er serieën zijn geweest van ontvangen brieven met minuten van uitgegane; de inventaris-MAGNIN geeft ons inlichting omtrent de splitsing der serieën en de jaren, waarover tal van die serieën liepen. Door MAGNIN weten wij, dat er eene verzameling brieven uit naburige provinciën was over 1602 et seq.; doch dat over 1652-1795 eene afzonderlijke verzameling brieven uit Groningen ter secretarie werd gevonden; over 1728-1794 eene dergelijke verzameling uit Overijsel; over 1753-1795 weder zulk eene verzameling uit Friesland; en over 1766-1794 eene gelijksoortige verzameling uit Holland en West-Friesland. Ten deele zoekt men in de oude inventarissen tevergeefs naar deze verzamelingen brieven uit provinciën.
Zoo angstvallig is door MAGNIN gevolgd de oude toestand, de oude wijze van bewaring, dat hij bij het hoofd "Stukken van allerlei aard, berustende in de zoogenaamde oude privilegie-kast" aanteekende: "Dient voor memorie, dat de navolgende stukken, overeenkomstig het verlangen van den heer staatsraad-gouverneur, in dezelfde laden van de privilegie-kast zijn teruggebragt, immers voor zooveel mogelijk, waarin die, blijkens daarvan hier en daar gevondene aanteekeningen, vroeger hebben gelegen, vóórdat de charters door elkander en in wanorde waren geraakt". De toestand, waarop hier door MAGNIN wordt gedoeld, is die van 1799; men behoeft slechts den inhoud van enkele laden in MAGNÏN'S inventaris te vergelijken met de opgave dierzelfde laden in den inventaris d.d. 1799, om zich hiervan te overtuigen.
Ik meen zelfs, dat wij nog een stap verder mogen gaan en dat mag worden aangenomen, dat MAGNIN voor zijne omschrijving van de stukken in de charterkast geborgen de omschrijving d.d. 1799 heeft gebruikt, haar af en toe wijzigende, terwijl enkele fouten in de jaartallen zijn ingeslopen. In hoeverre hij gebruik kon maken van oude titels op de stukken zelf, is moeilijk na te gaan; bovendien zouden tijd noch moeite van 't onderzoek voldoende beloond kunnen worden. Verondersteld mag echter worden, zonder aan MAGNIN'S verdiensten in 't minst te kort te doen, dat hij oude titels als bedoeld steeds zal hebben nagegaan en wellicht gewijzigd overgenomen. Boven zagen wij reeds uit de missive van den gouverneur, dat betreurd werd, dat een oude inventaris zoek was geraakt. Bewijsbaar is, dat MAGNIN den inventaris d.d. 1799 volgde althans voor de privilegekast; te verklaren, omdat in 1799 de laatste volledige beschrijving der staten-archieven had plaats gevonden. Hij zal dus ook voor 't overig deel van de staten-archieven dien inventaris als voorbeeld hebben aangenomen. Ook zijne fouten, bepaaldelijk in de jaartallen, worden zoodoende beter verklaarbaar. Enkele zijn veroorzaakt door eene verschrijving van MAGNIN. Zoo vermeldt hij b.v. "Stukken betrekkelijk de Latijnsche school te Meppel" en voegt daaraan de jaartallen toe "1636 en 1655", terwijl de inventarisatoren van 1799 juister "1755" vermeldden. Maar niet alle fouten van deze soort zullen aan deze eene kwaal te wijten zijn; aanteekeningen op de omslagen, waarin de stukken waren geborgen, kunnen hem ertoe hebben verleid, dat hij daarin genoemde jaartallen zonder onderzoek overnam.
MAGNIN heeft stuk voor stuk beschreven:
1. de "Stukken van het voormalig klooster te Assen" bladz. 30-51;
2. de "Stukken van het voormalig klooster Dikninge" " 52- 73;
3. "Diverse oude stukken"........." 74- 93;
4. de "Gredrukte plakaten, publikatiën, enz.".. . " 147-193; vormende samen 111 bladzijden of de helft van den inventaris; voor de protocollen en registers, de serieën van stukken, de dossiers en enkele losse stukken bleef dus de andere helft ter beschikking. Het behoeft dus geen betoog, dat MAGNIN in den door hem gebruikten tijd niet alles heeft kunnen doorzien en moest steunen op oude omschrijvingen (in den inventaris van 1799) of aanteekeningen op de omslagen, waarin de stukken waren geborgen. Duidelijk blijkt dit ook én uit de inhoudsopgaven, door den rijksarchivaris Mr. S. GRATAMA bij verscheidene nummers van MAGNIN'S inventaris geplaatst, - én uit de zeer willekeurige en irrationeele orde, waarin stukken betrefiende hetzelfde onderwerp door MAGNIN op eene en dezelfde bladzijde worden beschreven.
Zijne bemoeiingen met de oude staten-archieven hebben MAGNIN ertoe uitgelokt, om ook 't aangename werk te verrichten, waartoe de band met een archief de gelegenheid biedt. In verloop van tijd heeft hij eenige werken uitgegeven over Drente's geschiedenis, waarvoor hij putte uit de bronnen zelve. Zoo verschenen achtereenvolgens: in 1835, De voormalige kloosters in Drenthe, bij J. Oomkens te Groningen. 1 deel; van 1838/1851, Geschiedkundig overzigt van de besturen in Drenthe vóór 1814, bij denzelfden uitgever. 3 deelen in 5 stukken; in 1844, Onderzoek naar den adel van het geslacht DE Vos VAN STEENWIJK, in de drie laatste jaren der XlVde eeuw, bij denzelfden uitgever. 1 deel; in 1846, de 2de druk van zijn werk over de Kloosters, bij F. Hessel, te Heerenveen. 1 deel; in 1855, Overzigt der kerkelijke geschiedenis van Drenthe, bij H. Geertsema Jr. te Groningen. 1 deel; in 1856, Losse bladen uit Drenthe's geschiedenis, bij Willinge Gratama te Assen. 1 deel.
MAGNIN is geen aangenaam schrijver, vooral zijne eerste uitgaven lijden aan eene groote mate van stroefheid. Het is hem daarin blijkbaar meer te doen om al hetgeen hij heeft gevonden mede te deelen, dan om op eene onderhoudende wijze zijne stof behoorlijk verwerkt den lezer aan te bieden. Eenige meerdere systematische indeeling zou voorzeker niet hebben geschaad. Blijkbaar was zijn doel ook niet, om een aangenaam leesboek te geven, maar wel om de geschiedenis van Drente, tot dusver tamelijk stiefmoederlijk behandeld, meer bekend te doen worden uit de oorspronkelijke gegevens. Doch al schrijvende deed hij meerdere ondervinding op, hoe de stof te behandelen; zoo is zijn Onderzoek naar den adel van 't geslacht DE VOS VAN STEENWIJK reeds veel leesbaarder, ook doordat hij de mede te deelen stukken als bijlagen aan 't werk toevoegde. De tweede druk zijner Kloosters is echter nog op de oude leest geschoeid. Het best zijn ongetwijfeld zijne Kerkelijke geschiedenis en zijne Losse bladen.
Zijn Geschiedkundig overzigt lijdt aan eene groote mate van onevenredigheid. Zoo uitvoerig en in details afdalend, als hij in de beschrijving van den ouderen tijd is, zoo kort, te kort, is hij, waar het betreft de 18de en 't begin der 19de eeuwen. Wellicht heeft hem, bij zijne andere bezigheden ten gouvernemente, de tijd en de gelegenheid ontbroken om dezelfde uitvoerigheid, waarmede hij het werk had op touw gezet, ook bij de voleindiging ervan aan te wenden. Te betreuren is dit, omdat hij geen opvolger heeft gehad en zijn Geschiedkundig overzigt nu nog de vraagbaak is voor ieder, die zich omtrent Drente's geschiedenis op de hoogte wil stellen.
MAGNIN meende, niet ten onrechte, dat iemand, die zooveel arbeid leverde, eene betere bezoldiging waard was, dan hij als adjunct-commies op de provinciale griffie genoot. Hij richtte zich daarvoor tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, die 't advies inwon van den gouverneur. Deze stelde bij zijne missive d.d. 15 April 1844 No. 64 Kabinet voor, aan MAGNIN uit de post der staatsbegrooting "Kosten voor het archief der provincie" eene gratificatie toe te kennen, welk denkbeeld bij den minister bezwaar ondervond. Deze achtte beter, dat de Provinciale Staten MAGNIN zouden aanstellen tot "provinciaal archivist", onder toekenning eener bezoldiging uit de provinciale fondsen, in welk geval hij daarnevens "eenigerlei toelage" uit 's rijks kas in uitzicht stelde. Overeenkomstig den gegeven wenk stelden Gedeputeerde Staten bij missive d.d 25 Juni 1844 No. 16 aan de Staten de bedoelde aanstelling van MAGNIN voor, met behoud zijner functie van adjunct-commies, tegen een jaarlijksche bezoldiging van fl. 150.-, wanneer door het rijk een gelijk bedrag zou worden toegekend * 
De commissie uit de Staten adviseerde gunstig op het voorstel bij haar rapport d.d. 4 Juli 1844 No. B; en zoo werd MAGNIN met ingang van 1 Januari 1845 aangesteld tot provinciaal archivist *  . Hij had deze erkenning van zijne verdiensten voorzeker verdiend.
Op voordracht van Gedeputeerde Staten *  van Drente stelde de Minister van Binnenlandsche Zaken bij zijne beschikking d d. 21 April 1846 vast de "Instructie voor den archivaris van de "provincie Drenthe".
Deze zou zijne betrekking uitoefenen onder het toezicht van den gouverneur en van de Gedeputeerde Staten (art. 1) In verband daarmede zou hij jaarlijks in Januari aan Gedeputeerde Staten verslag doen van 't door hem in 't afgeloopen jaar verrichte (art. 9); terwijl eene commissie uit Gedeputeerde Staten in de eerste helft van ieder jaar het archief zou opnemen, de daarin aanwezige stukken tegen de registers verineeren en van hare bevinding (aan Gedeputeerde Staten) verslag uitbrengen (art. 13) *  .
"Een zijner hoofdbemoeijingen" zou zijn: "de zorgvuldige bewaring van het archief met al wat daartoe behoort, alsmede het doen schoon en zindelyk houden der stukken en der kasten en localen, waarin de archieven geplaatst zyn of zullen worden". Dit wordt hem in de eerste plaats opgedragen, hij werd daarvoor "verantwoordelyk gesteld" (art. 2)!
Doch behalve dit toezicht van materieelen aard had hij ook andere (belangrijker) werkzaamheid te verrichten.
1. Hij moest "zich onledig houden met het byeenbrengen en rangschikken der stukken van het provinciaal archief, anterrieur aan 't jaar 1814, daaronder in het byzonder begrepen alle charters en andere oude oorkonden, welke voor de geschiedenis of uit eenig ander oogpunt belangryk zyn *  . Dat byeenbrengen zal in dier voege geschieden, dat alle stukken, tot ééne en dezelfde zaak betrekkelyk, in één of meer pakken moeten worden verzameld; zullende elk dier pakken moeten voorzien worden van eene chronologische lyst der zich daarin bevindende stukken. De thans aanwezige inventaris van het archief zal in verband met gemelde verzameling door hem moeten worden bygehouden, veranderd en verbeterd" (art. 3).
2. Wanneer dit werk afgeloopen was, moesten "de charters en andere oude oorkonden, welke voor de geschiedenis of uit eenig ander oogpunt belangryk zyn, .... bovendien in een afzonderlijk register in eene tydrekenkundige orde. . . . worden gecatalogiseerd". Deze arbeid moest "met yver aangevangen en voortgezet" worden. Bij elk stuk in 't chronologisch register geboekt, moest naar den inventaris worden verwezen (art. 4).
3. "Nadat het chronologische register voltooid zal zyn, zal worden aangelegd een derde register, waarin de belangryke charters enz. by art. 4 bedoeld, in eene alphabetische orde zullen worden geplaatst met verwyzing naar het chronologische register en naar den inventaris hiervoren vermeld" (art. 5).
De archivist ontving dus een volledig werkplan, dat practisch in elkander sloot; in de eerste plaats moest 't archief worden geregeld, en daarbij het dossiersysteem zoo streng mogelijk toegepast. Ten einde een overzicht van alle stukken te ontvangen, moest dan een chronologische lijst worden vervaardigd, eerst op ieder dossier en daarna op belangrijke stukken (die men blijkbaar niet in de dossiers, en dus ieder afzonderlijk bewaren wilde); en ten slotte moest een alphabetische (index?) op de laatstgenoemde stukken worden gemaakt. Daarbij moesten de noodige verwijzingen van de registers naar den inventaris worden aangebracht, opdat 't beoogde nut ten volle zou worden bereikt en men niet na in een register het gezochte te hebben gevonden, verplicht was tot een nieuw onderzoek in den inventaris, naar de plaats waar 't gewenschte stuk zich bevond. Daartoe moest in de registers ook de bergplaats ("de localen, kasten, doozen en andere voorwerpen") worden aangegeven, en "een dubbel van die registers "voor zooveel ieder locaal betreft .... aldaar altijd voorhanden . . . . zijn" (art. 6). In de registers, genoemd sub 2. en 3. zou bovendien in een afzonderlijke kolom moeten worden opgegeven, of de stukken al of niet waren uitgegeven, waarbij de archivarius bovendien alles moest aanteekenen wat hem dienstig voorkwam (art. 8). Afschriften der registers zouden door tusschenkomst van Gedeputeerde Staten worden gezonden aan 't departement van binnenlandsche zaken ten behoeve van 's rijks archief (art. 6). Ten slotte werd bepaald, dat deze voorschriften niet alleen toepasselijk zouden zijn voor 't oud-archief, doch ook voor de nieuwe archieven, voor zoover deze telkens mettertijd zouden worden gesteld onder beheer van den archivarius (art. 7).
Deze instructie heeft een zeer ernstige schaduwzijde: zij schreef voor, 't dossiersysteem zonder genade toe te passen op alle stukken; immers geen voorbehoud wordt gemaakt. Het gevolg is geweest, dat de archivarissen, ter nakoming hunner instructie, zich hebben beijverd om de talrijke liassen uiteen te nemen en de stukken her- en derwaarts te verspreiden, opdat deze zouden komen bij andere stukken over dezelfde zaak. Dossiers werden geplunderd, wanneer zich noodlottiger wijze tusschen de stukken over de hoofdzaak andere bevonden over bijzaken of ter toelichting; de retroacta werden uiteengenomen en dikwerf op tal van plaatsen geborgen, 't Sein was gegeven tot een volkomen dislocatie der stukken, tot een volkomen ontwrichting van de inrichting van 't archief; - dit sein is opgevolgd, opgevolgd met den meesten ijver, zoodat in het laatst der 19de eeuw de laatste lias het leven had gelaten en van oude dossiers slechts met moeite een spoor kon worden ontdekt.
Men leze niet in 't voorgaande eene veroordeeling van de zienswijze noch van den ontwerper der instructie noch van de uitvoerders ervan. Hetzij daar verre van, hoezeer ik de genomen maatregel betreur. Nog te weinig waarde werd over 't algemeen aan een archief gehecht, nog te veel werd 't beheer en gebruik ervan beschouwd als uitsluitend 't domein van historici en liefhebbers, dan dat een verwijt kan worden gemaakt aan hen, die kinderen van hun tijd waren. Vandaar de groote liefde voor chronologische registers voor de Drentsche staten-archieven, eene voorliefde, die elders nog sterker toegepast moest leiden tot chronologische inventarisatie van alle losse stukken. Indices konden de kwaal minder doen gevoelen, maar niet geheel wegnemen.
Gelijk ik reeds mededeelde, moest de archivarius telken jare, en wel in de maand Januari, "van zyne verrigtingen gedurende het afgeloopen jaar" een verslag inzenden aan Gedeputeerde Staten, die afschrift daarvan moesten doen toekomen aan 't departement van binnenlandsche zaken. In dat verslag moest "worden aangewezen de toestand, waarin het archief en de daarby behoorende registers zich bevinden, met opgave tevens van hetgene hem geschikt en belangryk is voorgekomen om door den druk te worden bekend gemaakt" (art. 9). Hierdoor zou men de wetenschap ontvangen van den voortgang der bovenvermelde voorgeschreven werkzaamheden, en tevens de zekerheid, dat er gewerkt werd. Vermeldde ik boven reeds den prikkel voor 's archivaris "ijver", thans luidt het: "Hem wordt tot dat einde een vlytig onderzoek der archieven aanbevolen". Uit deze herhaalde aansporing tot werkzaamheid ten opzichte van 't inventariseeren zou men geneigd zijn te onderstellen, dat de lust hiertoe bij den patiënt niet werd verondersteld. Men vreesde wellicht, dat MAGNIN zich meer aangetrokken zou gevoelen tot 't aangenamer werk van uitgeven van geschiedkundige opstellen, het bewerken der aanwezige geschiedbronnen, dan tot 't minder dankbare, maar zoo hoogst noodige inventariseeren dier bronnen. In verband met 't feit, dat hij zijne functie van adjunct-commies zou blijven vervullen, valt 't moeilijk na te gaan hoeveel tijd door hem aan de inventarisatie kon worden besteed. Uit de jaarverslagen blijkt, dat verschillende serieën werden geordend (o.a. de serie rekeningen); maar wij weten niet, in welken toestand deze zich bevonden, en kunnen dus niet beslissen, of de aansporing tot ijver en vlijt bedoeld was als een stimulans te zijnen opzichte, dan wel voortsproot uit het begrijpelijk verlangen, dat de archieven zoo spoedig mogelijk zouden gebracht worden in een toestand, waarin zij behoorlijk konden worden geraadpleegd.
Hoezeer in de eerste artikelen der instructie het belang van 't archief voor geschiedkundige doeleinden op den voorgrond was gesteld, toch zag men niet voorbij, dat het meer nut kon opleveren, ook van practischen aard. Daarom moest de archivarius (art. 11) "alle inlichtingen, opgaven, afschriften van stukken en anderzins, zyne betrekking aangaande, die van hem door den gouverneur, de Gedeputeerde Staten en den griffier der Staten mogten worden verlangd, ... geredelyk .. . geven". Voor 't voldoen aan aanvragen van "andere autoriteiten, ambtenaren of "personen" behoefde hij "voor het min belangryke" de machti-ging des griffiers, voor het meer belangryke" die des gouverneurs. Voor afschriften van archiefstukken ten behoeve van "byzondere personen, in hun byzonder belang en daartoe geregtigd zynde", mocht hij, "voor zoover zich niets tegen zoodanige afgifte verzet", "een billyk kopyloon" vorderen. De griffier zou beslissen omtrent de "zwarigheden", die zich ten opzichte der betaling mochten voordoen.
Toelating van personen tot persoonlijk onderzoek mocht de archivarius slechts verleenen na bekomen goedkeuring van den gouverneur en met medeweten van den griffier; ten opzichte dier toelating, het gebruik van registers en stukken en het stempelen der laatste moest hij zich gedragen naar 't bepaalde bij de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken d.d. 4 Augustus 1829 No. 137A (art. 12).
Ten slotte zou de archivarius de belangen van 't archief ook behartigen met betrekking tot "min of meer belangryke archieven welke zich elders mogten bevinden"; hij zou toegang daartoe trachten te verwerven om ze te kunnen raadplegen en zoo noodig afschriften te maken. Bij niet-slagen zou de gouverneur hem ter zijde staan (art. 10).
In 1847 kwam wederom van den Minister van Binnenlandsche Zaken eene aanschrijving aan de gouverneurs *  . Hij wees daarin op de meerdere belangstelling, die bij geleerde genootschappen en particulieren was ontwaakt, waarom het gewenscht was met kracht de regeling der archieven ter hand te nemen, die door den Belgischen opstand in 1830 van de baan was geraakt. In verband daarmede verzocht hij een tweede beantwoording der vragen, bij de bovengenoemde circulaire d.d. 22 Mei 1827 No. 141 gesteld, voor zoover in den vroegeren toestand wijziging was gekomen. Men haastte zich te Assen niet, waarop een rappel van den minister volgde bij schrijven d.d. 19 Februari 1849 No. 151. Dit hielp. De archivaris ontving een staat, waarop aan de hand van zijn rapport over 1847 eenige vragen waren gesteld, om te komen tot de wetenschap, wat gedaan en wat nog te doen was en hoeveel tijd de afwerking zou vorderen. MAGNIN heeft deze vragenlijst ingevuld *  , en een paar dagen later bij het uitbrengen van zijn jaarverslag aan Gedeputeerde Staten daarmede rekening gehouden.
Zoo blijkt ons, dat 't gedeelte van 't archief over 1795-1813 nog steeds in orde was en geene bepaalde verzorging noodig had. Uit zijne opgave -, dat "de inventarisatie der oudste charters, zoo van de voormalige geestelijke en kerkelijke stichtingen als van wereldlijken aard, uit de 11de tot en met de 16e eeuw, .....afgeloopen is" *  , - mag men niet afleiden, dat deze inventarisatie geschied is na 1829. In MAGNIN'S inventaris d.d. 1827/9 worden al deze stukken afzonderlijk omschreven, zoodat de "inventarisatie" ervan toen is geschied. Doch tevens blijkt ons van een zeer ongewenschte werkzaamheid. "Die stukken worden steeds vermeerderd met de zoodanigen, welke nog gevonden worden in de paketten van bescheiden, welke, als tot ééne en dezelfde zaak betrekkelyk, voorloopig by elkander zyn gebragt doch daaruit kunnen worden gemist, voor zoover zulks aan het nagaan van den loop der zaken niet hinderlijk is" *  .
Men zou willen vragen: Waarom de stukken, die met zorg bijeen waren gevoegd weder uiteen te nemen ? Aan de kennisneming van 't verloop der zaak schaadde dit niet, maar geeft juist dit niet te vreezen, dat 't uiterst moeilijk zoo niet onmogelijk zal zijn, om thans nog vast te stellen, of een bepaald stuk uit een bepaald dossier afkomstig is? Zouden door de vermelde wijze van werken niet gevormd zijn de verzameling stukken, waarvan een verband met andere wordt gemist of wel wordt verondersteld of aangenomen, zonder dat daarover voldoende licht schijnt?
Wellicht echter is MAGNIN'S uitdrukking "inventarisatie" niet juist en had hij 't oog op het maken van de chronologische regestenlijst, hierboven op bladz. LXIV sub 2 vermeld. Immers nog is van zijne hand aanwezig op losse bladen, naar de jaren gerangschikt, eene inhoudsopgave van vele stukken d.d. 1141-1681; waarop door den lateren rijksarchivaris Mr. S. GRATAMA eenige stukken zijn bijgeschreven. Niet onmogelijk is 't, dat MAGNIN in zijn rapport 't oog had op deze werkzaamheid, die dan toen tot 1600 zou zijn gereed geweest. een ander werk, dat evenmin als het straks genoemde valt toe te juichen, doch boven reeds als plicht voor den archivaris is medegedeeld *  , lag in 't plan van den heer MAGNIN, "zoodra het saizoen zoover zal zyn gevorderd, dat ik zonder vuur en licht op de zolders van het gouvernementsgebouw zal kunnen werkzaam zyn". Dan wilde hij de serieën brieven oplossen over de dossiers enz. Wanneer evenwel die brieven "van gemengden inhoud" waren, zouden zij "afzonderlijk worden geregistreerd, geklasseerd en gedeponeerd" *  , 't Was 20 Februari 1849 toen de archivaris dit schreef; wellicht is hij in den daarop volgenden zomer aan de vernietiging der liassen begonnen.
Gereed gekomen was eene andere werkzaamheid: de rekeningen met hare bijlagen waren door MAGNIN "byeengebragt en geschift". Doch "gebrek aan geschikte plaats tot berging dier volumineuse archieven maakt het my uiterst moeyelyk, die stukken uit elkander te houden" *  .
Men ziet 't, het archivaris-ambt was een 50 jaren geleden niet in allen deele opwekkend. Zoo juist had men iets in orde, of wat men met zorg had tot stand gebracht, dreigde weder langzaam maar des te zekerder tot de oude wanorde te worden teruggevoerd.
"Om het archief in eenen alleszins voldoenden staat te brengen", zou volgens 's gouverneurs schrijven aan den minister *  nog te doen zijn:
1. "het schiften, inventariseren der ingekomene brieven en andere schrifturen, gerigt aan de stadhouders, drosten enz. tot 1795";
2. "het opmaken van chronologische lysten van de in de paketten aanwezige stukken";
3. "het afzonderen en brengen op den algemeenen inventaris van zoodanige dezer laatst bedoelde stukken, welke voor de geschiedenis of ook uit eenig ander oogpunt belangryk zyn";
4. "het inschryven in het chronologische register van dezelfde stukken, alsmede van de onder de ingekomene brieven zich bevindende belangryke stukken";
5. "het opmaken van het alphabetische register";
6. "het brengen op den algemeenen inventaris en het chrono-logische register van alle belangryke stukken van na 1814".
Over den druk van den inventaris kon de gouverneur zich nog niet uitlaten, omdat het werk eerst gereed moest zijn, en in de werken van MAGNJN vele stukken gedrukt waren; terwijl hij ten slotte de wenschelijkheid betoogde om de oude staten-archieven in betere localen te bergen.
Tegen 1 October 1857 ontving de heer J.S. MAGNIN op. grond van lichaamsgebreken eervol ontslag, zoowel uit zijne betrekking van commies als uit die van provinciaal archivaris *  . Tot zijn opvolger werd aangesteld Mr. H.J. SMIDT, adjunct-commies ter provinciale griffie *  . Op 5 Januari 1859 volgde diens bevordering tot commies *  . In verband met deze persoonswisseling verzochten Gedeputeerde Staten bij hunne missive d.d. 24 September 1857 No. 42 van den Minister van Binnenlandsche Zaken, te willen bevorderen dat de rijkstoelage, vroeger door MAGNIN als provinciaal archivaris genoten, voor 't vervolg zou worden verleend aan diens opvolger. De minister verklaarde zich bij zijn antwoord d.d. 21 November 1857 No. 121, 3e Afd., voorloopig bereid; doch merkte tevens op, dat sedert 1849 geen gevolg was gegeven aan 't bepaalde bij de instructie van den archivaris, dat van de jaarverslagen en de registers een afschrift aan zijn departement zou worden ingezonden *  .
Bij hun besluit d.d. 13 Maart 1858 No. 4 besloten Gedeputeerde Staten dit verzuim te herstellen en vroegen daarom van den nieuwen titularis "afschriften der registers, voor zoover die tot hiertoe bestaan, alsmede het jaarverslag van zyne verrigtingen in 1857". De archivaris van het rijk BAKHUIZEN VAN DEN BRINK deelde den archivaris in dienzelfden tijd mede, dat sedert 's gouverneurs missive d.d. 27 Maart 1849 No. 1793 (in antwoord op 's ministers aanschrijving d.d. 19 Februari te voren No. 151, 5e Afd.) niets meer omtrent de Drentsche archieven was vernomen, behalve dat de heer NOORDZIEK zijn bekend overzicht in 1851 inzond 2).
Reeds spoedig na zijn optreden ontving Mr. SMIDT eene nieuwe instructie, door Gedeputeerde Staten bij hun besluit d.d. 24 Juni 1858 No. 60 ontworpen en door den Minister van Binnenlandsche Zaken bij zijne beschikking d.d. 22 Juli d.a.v. No. 149 5e Afd. goedgekeurd. Gevolgd is daarbij, dikwijls woordelijk, de instructie d.d. 1846; kleine wijzigingen (als b. v, ook die van gouverneur" in "commissaris des konings") kunnen buiten beschouwing blijven. het voorschrift om "ijverig" te zijn (art, 4) is weggelaten; doch daarmede tevens de verplichting om in 't tijdrekenkundig register te verwijzen naar den inventaris, wat wél practisch was; terwijl ook dit register niet behoefde te wachten op de dossiersvorming. Het "vlijtig onderzoek der archieven" bleef echter den archivaris "aanbevolen." een e belangrijke nieuwe bepaling ontmoeten wij in art. 8 (dat de oude artikelen 8 en volgende een nummer deed stijgen), waarbij werd voorgeschreven de vervaardiging van "indices of registers" "op de notulen en verdere stukken van de onderscheidene administratieve besturen in Drenthe, die gedurende de 20 jaren, aan 1814 voorafgegaan, elkander zyn opgevolgd."
Op de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden en van Drost en Gedeputeerden en op brievenboeken had men indices, vervaardigd in de 2de helft der 18de eeuw; wel waren deze voor verbetering vatbaar, maar zij gaven toch een grooten steun bij het doen van nasporingen. De losse stukken anterieur aan 1795 waren alle of afzonderlijk in den inventaris beschreven, óf dossiersgewijze óf seriesgewijze; mocht men ook hier verbetering wenschen, de weg was toch reeds eenigszins gebaand. Gransch anders evenwel stond het geval ten opzichte van de archieven over 1795-1814. In hoofdzaak was toen gebroken met 't dossiersysteem, ook serieën waren niet meer zooveel aangelegd als vroeger; en indices hierop miste men absoluut. Vandaar dat werd begrepen, in deze hinderlijke lacune te moeten voorzien door het onderhavige voorschrift, dat is ingevoegd op voorstel van den archivaris zelf *  , in wiens tijd vele nasporingen schijnen te zijn verricht en die dus zelf de behoefte aan de bedoelde "indices of registers" het meest moet hebben gevoeld, een andere belangrijke uitbreiding van 's archivaris werkzaamheden of eene, die althans belangrijk kon worden, betreft zijne bemoeiingen met andere archieven *  . In art. 11 (oud art. 10) vinden wij 2 nieuwe alinea's:
"Hij zal na daartoe verkregen magtiging van Gedeputeerde Staten gemeentelijke en andere openbare besturen behulpzaam zijn in de regeling hunner archieven, byzonderlyk van die voor 1814.
Hy geniet daarvoor geene belooning, maar is bevoegd van de betrokkene besturen vergoeding van reis- en verblyf kosten te vorderen op den volgenden voet. Voor de heen- en terugreis 60 cents per uur en bovendien voor eiken reis- of verblijfdag fl. 6, -, gedeelten voor geheel gerekend." Belangrijk was dit voorschrift, omdat daaruit bleek van de belangstelling der gewestelijke regeering niet alleen voor hare eigene archieven maar ook voor andere. Hoewel het voorbehoud niet wordt gemaakt, zal de bedoeling der bepaling wel geweest zijn, dat de archivaris zijne zorgen slechts zou uitstrekken tot archieven in de provincie; voor de archieven elders toch was de hulp van andere archivarissen wegens hunne meerdere kennis der plaatselijke toestanden enz. voor de hand liggend. Te betreuren is het alleen, dat den Drentschen archivaris geen hulp voor de gemeentelijke en andere archieven is gevraagd en dat deze dus tot later moesten wachten, toen daaromtrent door de rijksregeering in 1877 weder inlichtingen werden gevraagd. het uitvoerigst is de instructie d.d. 1846 gewijzigd met betrekking tot het gebruik maken van het archief, de onderzoekingen en nasporingen en 't verleenen van afschriften. Hier kunnen wij vaststellen den invloed van de bepalingen, voor het Rijksarchief uitgevaardigd bij koninklijk besluit d.d. 26 Juni 1856 No. 79, waarvan vele voorschriften mutatis mutandis woordelijk zijn gevolgd.
De archivaris mocht het gebruik der archieven veroorloven slechts aan "hem bekende en vertrouwde personen, die in het algemeen belang nasporingen wenschen te doen." Meende hij de toelating niet met genoegzame zekerheid te kunnen vergunnen, " dan verwees hij den aanvrager naar Gedeputeerde Staten, aan wie hij zijne bezwaren "onverwijld" mededeelde, opdat dezen met kennis van zaken zouden kunnen beslissen (art. 12).
Wie werd toegelaten mocht slechts "in het locaal der archieven of een ander daartoe aan te wyzen vertrek" gebruik maken van de verlangde stukken, die van te voren moesten worden voorzien van het stempel der provincie; van de registers en inventarissen kon men eveneens inzage ontvangen. Het gebruik werd gemaakt onder toezicht van den archivaris, die de stukken terstond na gebruik op hunne plaats deed bergen (art. 13).
Geen stuk mocht worden gebracht buiten 't locaal, tenzij Gedeputeerde Staten daartoe machtiging hadden verleend en 't stuk was gestempeld; de aanvrage om bedoelde machtiging moest de archivaris doen vergezeld gaan van zijn advies (art. 14). Het uit te leenen stuk werd van te voren ingeschreven in een register, met vermelding van den datum van afgifte en teekening door den leener bij wijze van reçu; de terugontvangst en bevinding in goeden staat werd door den archivaris in 't register vermeld en onderteekend (art. 15).
Wie was toegelaten "om in het algemeen belang geschiedkunkundige nasporingen te doen", mocht "in dat belang" ook afschriften van en uittreksels uit de stukken vervaardigen en, na toestemming van Gedeputeerde Staten, deze publiceeren. Deze toestemming zou slechts worden verleend onder voorbehoud voor 't provinciaal bestuur van 't recht om de stukken "andermaal te doen drukken" en onder verplichting van den aanvrager om zich verantwoordelijk te stellen voor 't door hem uit te gevene (art. 16).
"De stukken, welke niet geschikt zyn om licht over de geschiedenis te verspreiden, doch welker inhoud van belang kan zijn voor eenigen tak van administratie of wel voor byzondere personen" mochten "ook" op het archief zelf slechts ter inzage of ten gebruike worden gegeven aan "hen die kunnen bewyzen, daartoe gerechtigd te zijn" Achtte de archivaris afgifte ter inzage enz. "niet raadzaam, " dan verwees hij den aanvrager weder naar Gedeputeerde Staten (art. 18).
Ter handhaving van 't voorgeschrevene moesten zij, die 't archief wenschten te gebruiken, van te voren teekenen in een register, waarin de bovenvermelde artikelen der instructie waren afgeschreven, met eene verklaring, dat zij zich aan die voorschriften onderwierpen; dit register werd tevens gebruikt voor de genoemde uitleening van stukken (art. 17).
Afschriften van of uittreksels uit stukken zou de archivaris slechts afgeven na machtiging van den commissaris of Gedeputeerde Staten; deze afschriften en uittreksels zou hij authentiseeren. Een schrijfloon van 20 cents per folio bladzijde was verschuldigd, behalve voor de afschriften enz. gevorderd door 't rijk (via den minister van binnenlandsche zaken) en 't provinciaal bestuur en in gevallen, waarin Gedeputeerde Staten ten behoeve van provinciale ambtenaren of eenigen tak van administratie vrijstelling verleenden (art. 19).
Mr. SMIDT vond, toen hij zijne betrekking aanvaardde, de statenarchieven op den zolder; daarheen waren in 1857 ook nog overgebracht de protocollen, registers en portefeuilles, die vroeger een onderkomen hadden gevonden op kamer No. 15. Die zolder was met een en ander overladen, en dit gevoegd bij het weinige licht, dat op den zolder doordrong, maakte de daar bewaarde stukken schier ontoegankelijk. De commissaris des konings had, ter verbetering van dezen onhoudbaren toestand, dan ook het vooruitzicht geopend, dat 't voor de berging der bedoelde protocollen bestemd locaal zoo spoedig doenlijk daarvoor zou worden ontruimd *  . Aan deze toezegging is in 1858 gevolg gegeven, zoodat toen de oude statenarchieven werden gevonden, behalve op den zolder boven de vergaderzaal der Staten, in een der daarvoor afgestane vertrekken der griffie; naar dit laatste waren de bedoelde registers enz. overgebracht.
Het behoeft nauwelijks vermelding, dat op den zolder eenige wanorde was ontstaan, zoowel in 't daar aanwezige als het daarbij gevoegde. Van werken kwam daardoor niet veel, de herstelling der orde eischte veel tijd. In 1858 besloten Gedeputeerde Staten daarom tot vertimmering van den zolder, waarbij de archieven betere berging zouden genieten *  ; dit was een blij vooruitzicht doch bracht voorshands mede, dat de zolder moest worden ontruimd; m.a. w., dat de oude archieven voor de zooveelste maal den last eener verhuizing ondervonden. Om zooveel mogelijk tegemoet te komen aan 't euvel van 't dooreenraken der stukken, waar men geene gelegenheid bezat, ze tijdens de vertimmering behoorlijk te bergen, zijn de losse stukken in pakken verzameld, opdat niets in 't ongereede zou geraken *  .'t Tijdelijk vrijwel onbruikbaar zijn der stukken was toch van de twee kwaden 't minste.
De bouw van de tweede verdieping boven de statenzaal vlotte echter voorspoedig, zoodat de 2 nieuwe localen vrij spoedig konden worden betrokken; in 't najaar van 1859 is, toen de vorst de uitwaseming der versche muren minder hinderlijk deed zijn, alles geborgen in 't grootste der nieuwe localen, die als zeer doelmatig door den archivaris worden geroemd. Het kleinste vertrek werd nog niet terstond in gebruik genomen; 's archivaris voornemen was, daarheen te doen overbrengen alles wat tot het oudarchief behoorde en gevonden werd in eene kamer der "gewone bureaux" en op de bovengang. Hij werd hiervan evenwel nog teruggehouden uit vrees, dat de protocollen en charters hinder zouden hebben van vocht; 't locaal was nieuw gebouwd, lag op 't noorden en kon evenmin als trouwens 't andere worden gestookt *  . Eerst in den zomer van 1861 is daarop de overbrenging geschied; eveneens werd in dat jaar een kachel geplaatst in 't vertrek, zoodat men althans niet in de koude behoefde te werken *  .
De boeken, "die eigenaardig tot het oud archief behooren, " werden in 1858 bijeengezocht en op de bovengang der provinciale griffie in behoorlijke orde in eene kast geplaatst *  .
De vervaardiging van den index op de notulen na 1795 blijkt terstond te zijn aangevangen; echter niet met betrekking tot de notulen der Representanten *  , maar tot die van 't in 1798 opgetreden Intermediair Administratief Bestuur *  . In 1865 was de index op deze notulen gereed, en werd een begin gemaakt met een index op de notulen van 't Landschapsbestuur, dat van 1805-1807 Drente bestuurde *  ; deze index was bij Mr. SMIDT'S aftreden in 1866 nog niet voltooid *  van den inventaris-MAGNIN werd in 1858-1863 een afschrift vervaardigd en aan Gedeputeerde Staten stuksgewijze, naardat 't gereed was, toegezonden *  .
Telkens wanneer weder een gedeelte voltooid was, werd 't vergeleken met de aanwezige archieven Hierdoor kwam langzamerhand alles op zijne plaats, doch bleek ook, wat uit het archief was verdwenen *  . Wellicht was 't het goede gevolg van de mededeeling der ontbrekende stukken in 't jaarverslag, dat eenige dezer stukken blijkens latere aanteekeningen weer zijn terugontvangen *  .
In verband met de verplichte inzending van een afschrift van den inventaris en andere redenen bracht de archivaris ook wel eens wijzigingen aan in de volgorde van de stukken, waarvan dan eene verschikking in de kasten het gevolg was; in hoofdzaak bleef echter de inventarisatie van MAGNIN bewaard.
Een groot bezwaar evenwel voor een vlotten gang van zaken was, dat Mr. SMIDT ook 't archivariaat moest waarnemen bij zijne betrekking van commies ten gouvernemente en deze laatste betrekking zijne hoofdfunctie was. Daardoor ontving het archief alleen den tijd, die restte van overige bezigheden *  , en waarschijnlijk zelden een archivaris met frissche kracht. Het gevolg daarvan bleef niet uit, ik vermeldde het reeds. De index op de notulen van 't Intermediair Administratief Bestuur kwam gereed, doch met dien op 't verhandelde bij 't Landschapsbestuur was slechts een begin gemaakt. Eenige verschikkingen en omplaatsingen zijn geschied, die ontegenzeggelijk nuttig kunnen zijn geweest, maar toch niet veel hebben bijgedragen aan de bevordering der inventarisatie.
Veel tijd schijnt den heer SMIDT ook te zijn genomen door de onderzoekingen, die hij voor anderen instelde, en de onderzoekers, die zijne hulp van noode hadden; er is geen jaarverslag waarin hierop niet nadruk wordt gelegd. Trouwens het was in den tijd, dat de belangstelling in onze geschiedenis levendig werd; plannen werden beraamd voor een oorkondenboek van Holland en Zeeland *  , 't Historisch Genootschap te Utrecht strekte zijn voelhorens uit over 't geheele land *  , overal was of kwam leven.
Moest ik straks wijzen op 't verloren gaan van eenige stukken, een aanwinst moet worden vermeld en wel de in bruikleengeving in 1859 door 't Rijksarchief aan 't provinciaal archief van Drente van eenige rekeningen van drosten en rentmeesters der domeinen van Drente, door de rendanten afgelegd voor het Hollandsche Hof van rekeningen *  . Zeker zal thans, nu 't Provenienzprinzip ongeveer overal is doorgedrongen, geen archivaris de woorden van Mr. SMIDT tot de zijne maken, waarmede hij BAKHUIZEN VAN DEN BRINK'S voorstel aannam: "Eigenaardig behooren de stukken, naar 't mij voorkomt, ontegenzeggelijk in 't provinciaal archief *  . En even zeker zal thans geen archivaris 't voorbeeld van den rijksarchivaris van toen nog volgen.
Ten slotte moet nog worden opgemerkt, dat enkele malen uitleening van een archiefstuk heeft plaats gehad; maar niet altijd was de archivaris gunstig gestemd voor zulk eene uitleening, en niet zonder reden *  .
In de statenvergadering d.d. 5 Juli 1866 werd Mr. H.J. SMIDT, die intusschen tot commies ter provinciale griffie was geklommen, met ingang van 1 September d.a.v. benoemd tot griffier der Staten.
Op 1 September 1866 trad hij dus af als archivaris; tot zijn opvolger werd aangewezen de heer G.R.W. KIJMMELL, commies ter provinciale griffie, welke betrekking hij bleef bekleeden *  . Deze heeft op de bovengenoemde instructie van 1858 het archivariaat bediend bij de provincie, totdat in 1879 het oudarchief in eigendom overging aan het rijk. Hij is in 1875 voortgegaan met het maken van indices op de notulen en bijlagen der besturen van Drente over 1795 - 1813, en werkte in genoemd jaar af de indices op de notulen en bijlagen over 1802-1805; waarna hij de door Mr. SMIDT aangevangen indices over 1805-1807 voortzette *  , die in 1876 gereed kwamen *  . In de volgende jaren zette hij de indices na 1807 voort, zoodat deze in 1879 waren gevorderd tot 't einde van 1808 *  . Doch tevens schijnt hij zijn tijd te hebben besteed aan de vervaardiging van chronologische lijsten van in dossiers en pakken aanwezige stukken; althans van zijne hand worden dergelijke lijsten aangetroffen, al is 't onzeker, wanneer dit werk door hem werd verricht. Daarenboven zijn nog voorhanden eenige rapporten van zijn hand, die er dus op wijzen, dat ook aangenamer bezigheid van hem werd gevraagd.
"De dagelijksche aangroei van 't provinciaal archief maakt(e) het noodig, meerdere gelegenheid tot berging te hebben." Daartoe wenschten Gedeputeerde Staten "de nog open gebleven vakken op den zolder van't gouvernementshuis tot bewaarplaats "in te richten. De door (hen) geraadpleegde deskundige achtte "het evenwel onraadzaam om, zonder versterking, dat (zuidelijk) "deel van den zolder tot bewaarplaats voor de archieven te ge"bruiken." Daarom vroegen Gedeputeerde Staten de vereischte fl. 300, - van de regeering aan *  . Deze werden voor 1871 toegestaan, waarna 't werk is uitgevoerd *  .
1879 zette zich echter voor de staten-archieven niet gunstig in. Was in 1877 de ruimte reeds ontoereikend gebleken en dit gebrek er in 1878 niet op verbeterd; was men bovendien in de plaatsing der kasten geenszins vrij, omdat rekening moest worden gehouden met de draagkracht der zolders *  ; in 1879 moest de archivaris zich terugtrekken uit 't derde locaal, waarin hij werkte en dat ook den bezoekers gelegenheid gaf voor hunne persoonlijke nasporingen. In de kleine archievenkamer, 't eenige der beide vertrekken, dat verwarmd kon worden, moesten dus de archivaris en de bezoekers hunne tenten opslaan *  .
Dit gaf Gedeputeerden Staten aanleiding om nader te overwegen de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken d.d. 30 November 1877 No. 31 Afd. VI, waarin hij had gewezen op de wenschelijkheid van splitsing der betrekkingen van archivaris en commies. Zij berichtten aan den minister, dat zij waren "te rade geworden, of de beide betrekkingen niet zouden "kunnen worden gescheiden en die van archivaris opgedragen "aan iemand, die zich daaraan meer bepaald zal kunnen wijden." 't Eenige bezwaar scheen hun van geldelijken aard; immers de commies zou moeten missen 't salaris als archivaris en 't was billijk dit verschil aan te vullen, omdat zijn bureautijd dezelfde zou blijven *  .
De minister ging hierop terstond in: splitsing was beter, de heer KIJMMELL werd door Gedeputeerde Staten met lof genoemd en was dus aangewezen voor 't archivariaat, de minister wilde dus voorstellen hem op 't toen door hem genoten tractement van rijkswege aan te stellen tot archivaris, waarna een ander tot ambtenaar ter griffie kon worden benoemd *  . Gedeputeerde Staten verklaarden toen, aan de Staten te zullen voorstellen "het oud-archief dezer provincie aan den eventueel geheel van rijkswege te benoemen archivaris van Drenthe over te geven" *  .
Dientengevolge kwam ter Statenvergadering van 1 Juli 1879 een brief in van Gedeputeerde Staten d.d. 13 Juni 1879 No. 36, waarbij zij machtiging verzochten tot overdracht, onder eenige voorwaarden, van het oud-archief aan den te benoemen rijksarchivaris in Drente, terwijl zij tevens de gevoerde briefwisseling met den minister overlegden *  . Op 3 Juli d.a.v. werd het voorstel van Gedeputeerde Staten zonder hoofdelijke stemming aangenomen, "weshalve besloten is Gedeputeerde Staten te magtigen om het oud-archief dezer provincie, dat is het archief betreffende den tijd voorafgegaan aan het jaar 1814, aan den te benoemen rijksarchivaris in Drenthe over te geven, onder voorwaarde:
1°. dat het oud-archief voortdurend in de hoofdplaats der provincie gevestigd zal blijven;
2°. dat aan Gedeputeerde Staten steeds gevraagde inlichtingen zullen worden verstrekt en desverlangd kosteloos afschriften van archiefstukken; en 3°. dat Gedeputeerde Staten eveneens inlichtingen en kosteloos afschriften zullen kunnen bekomen voor gemeenten en veen- en waterschappen in de provincie" *  .
Bij koninklijk besluit d.d. 2 Augustus 1879 No. 18 is daarop, met ingang van 1 October d.a.v., tot (rijks)archivaris in Drente benoemd de heer G.E.W. KIJMMELL, wiens instructie werd vastgesteld bij ministerieele beschikking d.d. 23 Augustus 1879 La. V, afd.K. W. *  . Deze instructie stemt overeen met die van ambtgenooten, waaruit het vermoeden valt te trekken, dat zij naar een bepaald model zijn vervaardigd. het beheer in den meest uitgebreiden zin van 't oud-archief in Drente (tot 1813) wordt daarbij opgedragen aan den archivaris, die verantwoordelijk wordt gesteld aan den minister van binnenlandsche zaken, in wiens handen hij voor zijne ambtsaanvaarding den eed aflegde (artt. 1 en 18). het onmiddellijk toezicht zou worden uitgeoefend door den archivaris des rijks, die daartoe het archief op onbepaalde tijden zou inspecteeren; van deze inspectiën zou de minister verslag ontvangen (art. 2).
De archivaris mocht, zonder voorafgaande machtiging des konings, geene andere betrekking vervullen (art. 3). Hij zou wonen te Assen en voor afwezigheid langer dan 2 dagen verlof vragen van den commissaris des konings; voor afwezigheid langer dan eene week was goedkeuring des ministers vereischt (art. 4).
Opdat het archief geen concurrentie van zijnentwege zou ondervinden, mocht hij geen "eigen verzameling" hebben "van "charters, origineele staatsstukken, autografen of zegels" (art. 5).
Wat zijne werkzaamheden betreft: hij zou bewaren en in goeden staat houden, rangschikken en inventariseeren alle onder zijn beheer gestelde of te stellen archieven en gedrukte stukken. Voortdurend zou hij opsporen de stukken, die ter aanvulling der verzameling konden strekken, en daarover de noodige voorstellen doen aan den minister (art. 6). Hij mocht geen geschreven stuk, drukwerk of zegel vernietigen, vervreemden of verruilen, geen zegel van een stuk afnemen of een aankoop doen, zonder machtiging des ministers. Dezelfde machtiging werd gevorderd voor 't wegvoeren uit 't archief van eenig stuk, behoudens in geval van brand, wanneer dus 't behoud der stukken zelf die wegvoering eischte (art. 10). Hij moest waken tot voorkoming van brand en hulpmiddelen aanwezig doen zijn ter redding van de archieven en ter blussching in geval van brand als wanneer hij terstond aanwezig moest zijn (art. 16). van de archieven zou hij een wetenschappelijken inventaris aanleggen volgens een door den minister goed te keuren plan. Bovendien zou hij inventarissen vervaardigen der boeken en gedrukte stukken, en alle inventarissen bijhouden (art. 6). Alle archivalia en drukwerken zou hij voorzien van een stempel, opdat bij verloren gaan de herkomst steeds mocht blijken (art. 7).
Gemeente-, veen- en waterschapsbesturen in Drente zou hij behulpzaam zijn in het ordenen en rangschikken hunner archieven, wanneer hem dit door den minister of Gedeputeerde Staten werd opgedragen (art. 11).
Zijne verplichtingen met betrekking tot het gebruik van 't archief steunen grootendeels op 't bovengenoemd koninklijk besluit d.d. 26 Juni 1856 No. 79. Aan de hoofden der departementen van algemeen bestuur, de hooge colleges van staat, de rechterlijke autoriteiten, den commissaris des konings en de Gedeputeerde Staten van Drente zou hij geven de gevraagde inlichtingen en desverlangd kosteloos afschriften van archiefstukken, door hem te collationeeren en te authentiseeren. Gedeputeerde Staten konden deze inlichtingen ook verlangen voor gemeenten en veen- en waterschappen in de provincie (art. 8). In alle andere gevallen vordert hij een schrijfloon, dat hij zou aanteekenen in een register, in 's rijks schatkist zou storten en verantwoorden aan den minister (art. 9). het archief zou voor 't publiek toegankelijk zijn op de eerste 4 werkdagen der week (behalve op feestdagen) van 10-3 uren (art. 13); de archivaris bevond zich dan in 't aan 't archief verbonden vertrek (art. 12). Hij zou de hand houden aan het bij 't meergenoemde koninklijk besluit d.d. 1856 bepaalde omtrent de toelating tot en 't gebruik van 't archief (art. 14). Ook de boeken zouden door de bezoekers geraadpleegd worden in de werkkamer (art. 15). In de localen mocht niet worden gerookt (art. 16).
Jaarlijks moest de archivaris, door tusschenkomst van den archivaris des rijks, verslag zenden aan den minister omtrent den toestand van 't gebouw, de verzamelingen en de reddings-en brandbluschmiddelen, - de ordening en inventarisatie, - de aanwinsten en verliezen, - de gelden, - 't gebruik van 't archief direct of indirect gemaakt, - zijne bemoeiingen met andere archieven, - en voorstellen doen in 't belang van 't archief (art. 17).
Bij ministerieele beschikking d.d. 4 Juli 1887 Litt. A afd.K. W. werd vastgesteld eene Instructie voor de commiezen-chartermeesters, klerken en beambten (de conciërges daaronder niet begrepen) bij 's rijks archieven in de provinciën, welke instructie op 12 September 1899 eene kleine wijziging onderging in verband met den nieuwen rang der adjunct-commiezen.
De instructie van 1879 is niet de eenige norm, waarnaar de archivaris zich thans heeft te gedragen; in verloop van tijd zijn meerdere voorschriften omtrent verschillende zaken gevolgd. het koninklijk besluit d.d. 8 Maart 1879 (Stbl. No. 40) voorzag in den ongewenschten toestand, dat "de oude regterlijke archieven, welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving" verdeeld waren over "onderscheiden regterlijke collegiën en ... hypotheekbewaarders." Bedoelde archieven zouden worden overgebracht "naar de bewaarplaats der rijksarchieven te 's Gravenhage of naar het archiefdepöt, gevestigd in de hoofdplaats der onderscheiden provinciën, en onder bewaring gesteld worden van den archivaris des rijks of van de provinciale archivarissen" (art. 1). Later werd ook 't depot der rijksarchieven van 't voormalig Overkwartier van Gelderland te Roermond aangewezen tot opneming der oude rechterlijke archieven *  ; na 't besluit tot opheffing van genoemd depot en overbrenging zijner archieven naar Maastricht werd Roermond van de lijst der opnemende depots geschrapt *  . Ook de titels wijzigden zich (juister) in algemeenen archivaris des rijks en rijksarchivarissen in de provinciën. Art. 2 machtigde den minister van binnenlandsche zaken, op door hem te stellen voorwaarden *  , aan gemeenten, die een eigen archivaris en doelmatige archieflocalen hebben, hunne eigen rechterlijke archieven in bruikleen te geven. In Drente is van dit artikel nooit gebruik gemaakt of gemaakt kunnen worden. De termijn, waarbinnen de overbrenging zou moeten plaats hebben, bij art. 3 gesteld op 5 jaren, is later herhaaldelijk verlengd, en daardoor nog loopende.
Bij schrijven d.d. 10 Juni 1897 LA A afd.K. W. zond de minister den rijksarchivarissen toe Regelen voor de indeeling, ordening en inventarisatie van 's rijks archieven. Deze regels, in een 4-tal artikelen samengevat, hadden tot grondslag de besprekingen door de vereeniging van archivarissen in vroegere jaren over de genoemde onderwerpen gehouden. Zij geven de omschrijving van een archief en de bepaling, dat tot 't archief van een bestuur behooren de archieven der commissiën uit dat bestuur, - de bepaling dat in een depot behooren te worden bewaard de archieven van een college en de hem later opgevolgde besturen, en in aansluiting daaraan welke archieven in een provinciaal rijksdepót behooren te worden bewaard, - en ten slotte eene algemeene aanwijzing omtrent de ordening en beschrijving van samenhangende archieven. het koninklijk besluit d.d. 26 Juni 1856 No. 79 is thans vervangen door het koninklijk besluit d, d. 30 October 1903 No. 29, dat hoofdzakelijk de bepalingen van vroeger overneemt, doch enkele verschilpunten oplevert. Zoo is het ter inzage geven van archiefstukken aan bekende en vertrouwde personen niet meer een kunnen, maar een moeten. Voor archieven jonger dan 1813 wordt evenwel de vergunning vereischt der autoriteit, die ze in 't archief deponeerde (art. 1).
Het niet toelaten van bezoekers tot de verzamelingen zelf is thans nog scherper tot eisch gesteld (art. 3). Machtiging tot verzending van stukken wordt niet vereischt naar door den minister aangewezen openbare inrichtingen (art. 4). Zij, die van archiefstukken gebruik maken, zijn thans verplicht een afdruk te schenken aan 't depot, waaraan zij hunne wetenschap ontleenden (art. 6). Van de bepalingen in 't koninklijk besluit kan worden afgeweken voor in bruikleen gegeven archieven (art. 9). Onder "archieven" zijn ook begrepen de in een archiefdepót bewaarde handschriften, die geen deel uitmaken van een in 't depot bewaard archief (art. 10). Met dit koninklijk besluit is dus weder een stap gedaan in de goede richting, al schijnt openbaarheid tot 1850 zonder bezwaar te kunnen worden gesteld.
Vrijdom van briefport met verschillende colleges en autoriteiten werd den rijksarchivarissen verleend bij koninklijk besluit d.d. 25 Januari 1878 (Stbl. No. 2), welke vrijdom werd uitgebreid bij koninklijke besluiten d.d. 12 Juli 1889 No. 17, 23 November
1897 No. 36 en 28 Juli 1905 No. 39. voor vergoeding van reis- en verblijfkosten, in dienst gemaakt, geldt het koninklijk besluit d.d. 5 Januari 1884 (Stbl. No. 4), laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit d.d. 24 Februari
1898 (Stbl. No. 56). het verbod tot aankoop zonder machtiging van den minister van binnenlandsche zaken werd bij latere ministerieele beschikkingen opgeheven, voor zoover de aankoop niet meer dan fl. 50, -bedroeg.
Ten slotte valt nog te vermelden een belangrijke beslissing ten opzichte van de afgifte van afschriften van archiefstukken *  . Daardoor staat vast, dat ongezegelde afschriften alleen kunnen worden afgegeven als zij ongeteekend zijn; een geauthentiseerd afschrift moet dus op zegel zijn geschreven. Vrijdom van zegel kan men niet verkrijgen door met een gestempelde handteekening het stuk te waarmerken. Alle geauthentiseerde afschriften moeten dus op zegel worden geschreven.
De toestand der bewaarplaats van 't archief was, wij zagen het, niet gunstig in 1879. Het volgend jaar was zij nog verergerd. Toen toch is, op verzoek van het provinciaal bestuur, in locaal No. 2 (berglocaal) eene groote verschikking aangebracht om de verdere doorbuiging van den vloer tegen te gaan en den druk over te brengen ter plaatse, waar steunpunten zwaarte toelieten *  . Daarom werd in 1881 met vreugde tegemoet gezien de tegen 1882 voorgenomen verbetering der bestaande bureaux der provinciale griffie; gehoopt werd, dat ook 't rijksarchief daardoor eene betere huisvesting zoude genieten *  . In verband met den beraamden ombouw van het provinciaal gouvernement werd door Gedeputeerde Staten, na machtiging van den minister van binnenlandsche zaken, voor het rijksarchief en provinciale bureaux gehuurd de bovenwoning van den heer W. SOMER aan den Noordersingel voor den tijd van 2 jaren. Op '21 Juli 1882 kon de archivaris den minister het betrekken der gehuurde woning berichten; de vertrekken schenen droog en als noodhulp voldoende. De ruimte was echter beperkt, zoodat geen sprake kon zijn van de opname (volgens 't bovenvermelde koninklijk besluit d d. 1879) van de oude rechterlijke archieven *  .
Eerst later, toen onder den rijksarchivaris Mr. S. GRATAMA, met goedkeuring van den minister, eene vernietiging had plaats gehad van waardelooze stukken en ook 't overtollig wit papier voor een groot deel was verwijderd *  , konden deze archieven worden ondergebracht. Immers de archivaris had niet de beschikking over alle localen in de gehuurde bovenwoning. Hadden oorspronkelijk ook de bureaux van den provincialen waterstaat de beschikbare localen gedeeld met 't rijksarchief, zoodat dit laatste slechts 4 vertrekken ten gebruike ontving *  , - na de voltooiing van het nieuwe gouvernementsgebouw en 't vertrek van den provincialen waterstaat klopte 't provinciaal museum van oudheden om huisvesting aan. Dit museum was tengevolge van den verbouw van 't gouvernement terecht gekomen in de schuur van de commissariswoning *  en behoefde dus zeer dringend een beter onderdak. Zoo ontving het dus ten gebruike "de benedenzaal en een bovenkamer" *  , waar het tot de overbrenging van 't archief naar 't nieuwe gebouw is geborgen geweest, om toen daarin te worden opgenomen.
Hoe geschikt overigens de vertrekken waren, het brandgevaar was op de bovenwoning zeer groot, zoo groot zelfs, dat bij eventueelen brand het archief waarschijnlijk reddeloos verloren zou zijn geweest. Het nieuwe gouvernementsgebouw zou uitsluitend dienen voor de provincie, daarom zou voor 't rijksarchief geen locaal daarin beschikbaar zijn. Vandaar dat de archivaris in zijn jaarverslag over 1883 reeds de wenschelijkheid uitte van de stichting van een nieuw archiefgebouw, een refrein dat in de volgende verslagen gedurig werd herhaald, totdat tegen de eeuwswisseling de wensch in vervulling kwam. Op de staatsbegrooting voor 1897 werd eene post uitgetrokken als eerste termijn voor den bouw van een brandvrij rijksarchiefdepot, waarvan de kosten begroot werden op
fl. 65.250,-. De in November 1897 gehouden aanbesteding leverde geen resultaat op, omdat alle inschrijvers boven de raming gingen. Eene herbesteding volgde op 7 December, waarna het werk werd gegund aan H. WINTERS en H. DE VRIES.
Groote moeite heeft men gehad om een geschikt terrein te vinden, dat, in 't centrum van Assen gelegen, toch ruimte genoeg zou bieden. Ook de poging om 't gemeentehuis aan te koopen mislukte. Dit was 't eenige oude gebouw, dat gemakkelijk vervormd kon worden tot archief, dat door zijne dikke muren reeds een grooten waarborg voor soliditeit en tegen brandgevaar aanbood, en dat zoodoende gerestaureerd een monument voor de geschiedenis van Drente kon worden. De gemeenteraad nam echter geen genoegen met de door 't rijk geboden som, doch vroeg belangrijk meer. Eindelijk slaagde de regeering door den aankoop van de zoogenaamde oude pastorie. Deze met haren grooten tuin tusschen Brink en Oostersingel gelegen stamde voor een deel nog uit den tijd van de abdij, doch was later van bijbouwsels voorzien. Ook al in later tijd gewijzigd was in de gang toch nog te herkennen de oostelijke vleugel van de oude kloostergang, die aan de kerk moet hebben aangesloten. Vele inwoners van Assen richtten zich daarom na den aankoop tot de regeering met het verzoek de oude gang op te nemen in de plannen voor den nieuwen bouw. Hiermede is door de regeering rekening gehouden, en in verband daarmede het gebouw niet aan den Oostersingel tegenover de Stationsstraat gezet, waar het veel beter zou zijn uitgekomen. Te betreuren is het evenwel, dat bij de afbraak der oude pastorie de muren der gang uitbogen en 't dak instortte. Zoodoende is nu van de oude kloostergang niets anders over dan de muren, nu overdekt met cement; nieuw is het dak, nieuw de vloer, nieuw de ramen.
Dit gebouw, waarvan ik indertijd eene beschrijving gaf *  , voldoet uitstekend aan de eischen. Thans (Januari 1907) is het ruim 5 jaren in gebruik. Was op den Noordersingel aan 't provinciaal museum tegen matige huur een onderkomen verleend, in 't nieuwe archiefgebouw zijn tegen dezelfde huur uitstekende localen aan 't museum ten gebruike afgestaan.
De werkzaamheden ten archieve zijn van verschillenden aard geweest. In de eerste plaats zijn er c. 1880 tal van notulen en brieven van jongen datum overgeschreven, waarvan niet blijkt, met welk doel dit is geschied *  . Omstreeks 1800 was wellicht niet altijd gelegenheid voor dadelijke registratie der notulen en brieven, en is deze somwijlen uitgesteld. Daardoor bevatten de registers niet afschrift van alle notulen en brieven, wat evenwel zonder eenig bezwaar is, omdat de minuteele notulen en brieven voorhanden zijn en het schrift uit dien tijd niet geacht kan worden eenige moeilijkheid op te leveren. Van groot nut is daarentegen de voortzetting der indiceering, reeds door MAGNIN aangevangen. Deze is over den opgegeven tijd (1795-1813) in verloop van tijd voltooid; terwijl daarna werd aangevangen het vervaardigen van indices op de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden op hunne gewone vergaderingen en Drost en Gedeputeerden op hunne rechtdagen.
Dit werk is gereed over 1600-1700. De voortzetting daarvan is echter tijdelijk gestaakt, omdat de inventarisatie veel schrijfwerk opleverde voor den klerk, die zich met de indiceering onledig hield. Bovendien scheen 't aanbevelenswaardig een minder omslachtige wijze van indiceeren te volgen, waardoor én de indices practischer zouden zijn ingericht én de zaak vlugger zou opschieten. Wel eischt dit meer nadenken bij het vervaardigen der fiches, waarop de indices voorloopig zouden moeten worden geschreven. In verband met de inventarisatie is echter dit werk niet verder voortgezet kunnen worden. Een alphabetische index was intusschen begonnen doch moest later worden gestaakt, evenals eene aangevangen practischer indiceering. Zoodra de inventarisatie, die voorloopig van meer belang is, zulks toelaat, zullen de indices worden vervolgd.
In verloop van tijd is de inventarisatie der staten-archieven, van de opgenomen rechterlijke archieven en van de in bruikleen ontvangen kerkelijke archieven gereed gekomen Zeer fortuinlijk is hare geschiedenis niet. Ik vermeldde reeds, dat de heer G.E.W. KIJMMELL waarschijnlijk ook tijdens zijn rijksarchivarisschap voort schijnt te zijn gegaan met de vervaardiging van chronologische lijsten op dossiers en pakken. Doch ook aan eene wetenschappelijke inventarisatie is door hem de hand geslagen, waarover hij herhaaldelijk met den algemeenen rijksarchivaris in briefwisseling is geweest. Hij was daarin evenwel niet gelukkig, "een daarvoor ingezonden plan voldeed .... niet, waarom "nu een nieuw plan wordt ontworpen" *  Andere plannen zijn gevolgd, maar hebben evenmin geleid, voor zoover thans nog te onderkennen valt, tot eene definitieve afwerking van eenig archief in 's rijks depot aanwezig.
Zijn opvolger Mr. S. GRATAMA, die bij koninklijk besluit d.d. 12 Augustus 1887 No. 20 met ingang van 1 September d.a.v. na 't overlijden van den heer KYMMELL tot rijksarchivaris in Drente was benoemd, heeft ontwerpen gemaakt voor eene inventarisatie en eveneens daarover uitvoerige brieven gewisseld met den algemeenen rijksarchivaris. In sommige opzichten schijnt hij zich te hebben aangesloten bij het door zijn voorganger ontworpene en daarop te hebben voortgebouwd. En zoo waren de archieven grootendeels geïnventariseerd, toen ik met 1 Januari 1897 mijn ambt aanvaardde.
Toch ontbrak er nog een en ander aan, nog niets was voor de pers gereed gekomen en sommige afdeelingen moesten nog geheel worden in orde gemaakt. Geen aangenaam werk, waar in de laatste jaren andere inzichten zich hadden baan gebroken omtrent regeling en beschrijving van archieven, inzichten, die natuurlijk hunnen invloed moesten doen gelden op de inventarisatie. Inzichten ook, die misschien niet algemeen zouden worden toegepast, omdat men tegen den arbeid zou opzien, maar die toch door mij werden gehuldigd. het gevolg van een en ander was, dat ik mij niet met hetgeen door mijn voorganger verricht was, kon vereenigen. Twee jaren lang (1895 en 1896) had ik als commies-chartermeester bij 's rijks archief in Utrecht (behoudens onderzoekingen enz.) mijn tijd besteed aan de ordening en beschrijving van de dossiers enz. in de Utrechtsche staten-archieven. En in dien tijd had ik ervaren van hoe groot nut het is, als men kan terugvinden den band, die de stukken oudtijds verbond. Het behoeft toch wel geen betoog, dat eerstens de talrijke verhuizingen, waaraan de oude staten-archieven van Drente hebben bloot gestaan, niet gunstig zullen hebben gewerkt op het bijeenblijven der dossiers en pakken, en dat somwijlen allerlei nietige kenmerken het bijeenbehooren van stukken aanwijzen; maar dat ook eerst, wanneer deze stukken aldus bijeen zijn gebracht, het behoorlijke licht valt op hunne beteekenis.
Evenmin behoeft in breede woorden erop gewezen te worden, hoe de bewaring van vele stukken ten huize van den secretaris ook hare schaduwzijden had; en dat ook de vrije toegang tot en 't vrije gebruik van stukken uit de archieven, zoowel door regenten oudtijds als door onderzoekers van lateren tijd, niet geschikt was om de stukken bijeen te doen blijven of in de behoorlijke orde te bewaren. Zoo zijn er redenen, die 't gewenscht, ja noodzakelijk zelfs, maken, om zoo nauwkeurig mogelijk kennis te nemen van den ouden toestand, waarin zich de archieven bevonden; zoodat, wanneer men met die kennis toegerust den ouden toestand herstelt, in de meeste gevallen een regeling daarop steunende een gemakkelijker weg wijst voor hen, die onderzoekingen willen instellen.
Als voorbeeld kan ik aanhalen de oude liassen. Zooals ik boven reeds opmerkte, is den archivaris voorgeschreven geworden, dié liassen uiteen te nemen en de stukken te bergen naar 't onderwerp, waarop zij betrekking hebben. Ijverig is aan dit voorschrift gevolg gegeven, zoodat toen mijn voorganger Mr. S. GRATAMA zijn ambt aanvaardde, nog slechts éene lias in wezen was. Ter bevordering der eenvormigheid heeft hij deze den weg harer voorgangsters laten opgaan, zoodat ik geen lias meer in leven vond.
Toch waren er zeker in de 50 geweest. En een van mijne zorgen was daarom, zooveel doenlijk was de oude liassen te herstellen. Zooveel mogelijk, immers geheel mogelijk was dit niet meer. Eerstens had men 2 soorten van liassen: liassen van stukken, bijeengevoegd omdat zij van dezelfde autoriteit waren uitgegaan (brieven van drosten, schulten, dingspelen, de Staten-Generaal enz. enz.), en liassen van stukken, bijeengevoegd omdat zij dezelfde soort van onderwerpen betroffen (ecclesiastica, bezaaide landen enz. enz.). Nu is 't, bij gebrek aan eenige aanwijzing daaromtrent, natuurlijk niet doenlijk, met beslistheid te bewijzen, of een brief van een drost, handelend over eene kerkelijke zaak, bevestigd is geweest aan de lias "drosten" of de lias "ecclesiastica." Verder trekt het de aandacht, dat van sommige liassen slechts enkele stukken bewaard zouden zijn gebleven, en doet zich de vraag op, of men niet sommige stukken, waarvan geen kenteeken daartoe voorhanden is, geborgen heeft aan liassen, waaraan wij ze niet zouden hechten. Slechts in een enkel geval blijkt ons, aan welke lias een bepaald stuk is gehangen. In 1602 b.v. zonden Drost en Gedeputeerden hun secretaris naar den stadhouder om hem een "schriftelijck tegenbericht op de voornoemde 15 articulen" (een bezwaarschrift, door TIJMEN SCHOENINCK en 9 andere eigenerfden ten laste van de gedeputeerden bij den stadhouder ingediend *  ) met bewijsstukken voor hunne meenin te overhandigen. Bij dit besluit staat aangeteekend "Het dubbelt ofte minute van tselve tegen bericht is gehangen in de ligiasse van den stadtholder" *  . Oorspronkelijk had men het stuk willen hangen aan de lias "Landtschap Drente", doch heeft het blijkbaar beter geacht de lias "Stadtholder" te kiezen, omdat men een stuk aan den stadhouder eerder aan deze lias zou zoeken.
Over 't algemeen konden de liassen worden gereconstrueerd, soms gaven kleine aanwijzingen een overtuigend bewijs, welke stukken te zamen aan eene lias waren vereenigd. Deze reconstructie heeft dit groote voordeel, dan men thans de stukken gemakkelijk kan vinden, niet verdeeld heeft over tal van (soms uit 1 stuk bestaande) nummers van den inventaris, en ook niet gedwongen is, zoodra een brief over meer dan eene zaak handelde, wat uitteraard herhaaldelijk voorkomt, op tal van plaatsen briefjes te leggen verwijzende naar de bergplaats. En dit laatste was bij een strenge doorvoering van het een halve eeuw geleden gegeven voorschrift noodzakelijk, tenzij men kleine resten van de liassen in leven had gelaten, wat ook niet gewenscht scheen. Een ander voordeel, waarvoor wellicht het groote publiek iets maar een archivaris zeer zeker veel gevoelt, is, dat op deze wijze een steentje wordt bijgedragen tot herstel van de oude wijze van bewaring der stukken en dus het archief zelf ook gereconstrueerd wordt. Weinigen toch zullen het aanbevelenswaardig vinden, de minuteele notulen van de Gedeputeerde Staten van den tegenwoordigen tijd te gaan verdeelen over rubrieken, naar gelang van 't daarin behandelde onderwerp.
Vrijwel algemeen zal men van meening zijn, dat de wijze van berging dier stukken door de ambtenaren, die de stukken ontwerpen of ontvangen en indeelen, moet worden gehandhaafd, omdat anders 't archief zou worden ontwricht, daar b.v. de redactie en alle verwijzingen natuurlijk gegrond zijn op het systeem van bewaring. Wanneer eenige wanorde was ontstaan in zulk een archief, zou men het zeer begrijpelijk vinden, wanneer men die wanorde herstelde. Nu is het inventariseeren voor een deel het herstellen van oude toestanden, het trachten wat in den loop der eeuwen dooreen was geraakt, in zijne oude orde weder bijeen te brengen. Maar aangenaam is 't niet, wanneer men zulk eene meening deelt en geroepen wordt tot opvolger van iemand, die de oude wijze van inventarisatie had toegepast.
Toch meende ik mijne opvatting van inventarisatie te moeten volgen en niet 't werk van mijn voorganger te mogen voltooien in zijn geest.
Immers wanneer ik zelf mede verantwoordelijk zou zijn voor de inventarisatie, mocht ik niet hanteeren eene methode, die naar mijn weten door eene betere was vervangen. Zoo heb ik dus het geheele archief opnieuw beschreven, opnieuw geordend en een inventaris ontworpen, die rekening houdt met de wijze van bewaring, die oudtijds op de stukken werd toegepast. Op de indeeling van den inventaris kom ik nader terug.
De vervaardiging van rapporten en het doen van somwijlen zeer omvangrijke en tijdroovende nasporingen heeft den opeenvolgenden archivarissen een aangenamer arbeid verschaft tusschen de inventarisatie door. Talrijk zijn de rapporten evenwel nooit geweest. Wat is te betreuren, omdat daaruit blijkt, dat het nut van het archief nog niet voldoende wordt begrepen. Ongetwijfeld evenwel zal de druk en de verspreiding der inventarissen er krachtig toe kunnen bijdragen om hierin verbetering te brengen.
Vermeldde ik boven de uitgaven van den heer J.S. MAGNIN, ook Mr. S. GRATAMA heeft zich verdienstelijk gemaakt door het in 't licht geven van wetenschappelijken arbeid. Als archivaris heeft hij, behalve opstellen in den Nieuwen Drentschen Volksalmanak, doen verschijnen: Drenthsche rechtsbronnen uit de 14e, 15e en 16e eeuwen (Werken der Vereen, tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht, 1ste reeks No. 17), Eenige rechtsbronnen van Coevorden (Verslagen en mededeelingen der genoemde vereeniging II blz. 369-416). Als bijlagen tot eenige jaarverslagen gaf hij rapporten omtrent de gemeente *  en de kerkelijke archieven van Drente en inventarissen van de oude archieven der gemeenten Hoogeveen, Coevorden en Meppel en enkele schultengerechtsarchieven.
Ook persoonlijke onderzoekingen hadden af en toe plaats, somtijds over genealogie doch dikwijls over geschied- of rechtskundige onderwerpen. Enkele proefschriften zijn geschreven met gebruikmaking van wat de Drentsche archieven opleverden, terwijl voornamelijk de Nieuwe Drentsche Volksalmanak voorzien werd van bijdragen, waarvoor uit de oude staten-archieven was geput.
Belangrijke en minder belangrijke aanwinsten zijn aan 't rijksarchief ten deel gevallen, terwijl ook zeer omvangrijke archieven in bruikleen zijn afgestaan. Onder deze laatste noem ik als de grootste slechts de archieven van 't Provinciaal kerkbestuur van Drente *  en de Classicale besturen in de provincie *  en 't huisarchief van Batinge *  ; terwijl van den gouverneur, van Gedeputeerde Staten *  en van het gemeentebestuur van Coevorden *  de archieven tot 1851 en van het gemeentebestuur van Meppel het oud-archief *  in 's rijks depot ter bewaring werden ontvangen. Ook de Ned. Herv. diaconie te Coevorden gaf het oudste deel van haar archief in bruikleen. Zoo heeft dus 't rijksarchief in Drente zijn doel grootendeels bereikt: om te worden de bewaarplaats van de oude archieven in de provincie; althans de belangrijkste hebben daar thans een onderkomen gevonden.
Ten slotte moet nog gegeven worden eene korte toelichting op den inventaris der oude staten-archieven.
Deze archieven bestaan, zooals ik reeds heb opgemerkt, uit de archieven der verschillende gewestelijke besturen, die elkander in den loop der tijden zijn opgevolgd tot het herstel van de onafhankelijkheid der Nederlandsche gewesten in 1813. De afwikkeling van zaken heeft zich ook na December 1813 nog eenigen tijd voortgezet, waardoor de inventaris niet zuiver met dien termijn kon worden afgesloten, maar zelfs tot in 1816 voor enkele zaken doorloopt.
Uit verschillende registers blijkt, dat men noch in 1795 noch in 1798 noch in 1799 noch in 1802 de loopende archieven heeft afgesloten; eerst in 1805, bij het optreden van het Landschapsbestuur, is dit geschied. Wel heeft men voor de notulen telkens nieuwe registers aangelegd en vele serieën afgesloten met de bestuurswisselingen, doch andere registers (die der brieven, die der ordonnantiën van betaling e. a, ) zijn vervolgd onder opvolgende besturen tot 1805. Zoodoende moest de splitsing in rubrieken in de eerste plaats worden aangebracht in 1805. De latere bestuurders vormden telkens weder een geheel zelfstandig archief, zoodat na 1805 voor 't archief van ieder nieuw bestuur eene afzonderlijke rubriek kon worden aangenomen.
Eene andere eigenaardigheid, die terstond opvalt, is, dat omstreeks 1800 de vorming van dossiers zoo groote vermindering ondergaat en ook de serieën bijkans geheel ophouden. Steeds meer werd het gewoonte de ingekomen en de minuten der uitgaande stukken te voegen bij de minuten van het bij de bestuurders verhandelde; eene gewoonte die sedert vaststaand is geworden, zoodat thans in de nieuwe archieven van den gouverneur en de Gedeputeerde Staten zeer weinig dossiers worden gevonden.
De onderverdeeling der staten-archieven tot 1805 kon voor een groot deel rusten op de oudtijds toegepaste splitsing.
Wij zagen boven reeds, dat afzonderlijk geborgen zijn geweest de archieven der abdijen te Assen en te Dikninge. Dit waren afgesloten archieven, toen zij werden opgenomen in 't staten-archief, er was dus geen bezwaar ze als zoodanig te behandelen en in afzonderlijke inventarissen te beschrijven. Zij waren dan ook meer een adject tot de staten-archieven, en kunnen minder bepaald als een specifiek onderdeel ervan beschouwd worden.
Doch ook de staten-archieven zelf genoten, zooals ik reeds opmerkte, eene onderverdeeling. Uit het hierboven gegeven overzicht van de geschiedenis der inventarisatie herinneren wij ons de rubrieken:
1. Privileges. - De rubriek spreekt duidelijk voor zich zelf. Overal werden de voorrechtsbrieven afzonderlijk, en waarschijnlijk beter, bewaard dan de overige archivalia. Overal ontmoet men naast die acten, waarbij rechten werden geschonken, enkele andere stukken, die van "groote importantie" waren. Zoo ook hier. Nadere toelichting schijnt overbodig
2. Limieten. - Drente heeft van oudsher naar 't schijnt moeilijkheden gehad met zijne naburen over de vraag, waar de juiste grens liep tusschen beider grondgebied. Ik wees er reeds op, dat deze moeilijkheden uitgelokt werden door de aanwezigheid der venen aan bijna alle zijden van 't Drentsche territoir, omdat in de venen het aanbrengen van zichtbare grensteekenen reeds moeilijk was doch deze daarenboven in 't veen wellicht zullen zijn verzonken. Waar nu 't grondgebied een der essentieele bestanddeelen is van een staat, kan 't ons niet verwonderen, dat, afgescheiden van andere, financieele, belangen, meer dan eens geschil ontstond, wanneer de eene buur meende, dat de andere zijn gebied zich toeëigende. En evenmin, dat de landschapssecretaris de stukken over de grensscheiding afzonderlijk bewaarde en dat men zelfs in later tijd een afzonderlijke "kast van limietscheiding" ter secretarie vond. Ook de stukken betreffende geschillen tusschen Drentsche marken onderling over hare grenzen werden in de limietkast bewaard; terwijl een enkel stuk of dossier daarin werd aangetroffen, dat wel betreft de verhouding van Drente of hare ingezetenen tot eene naburige provincie of staat of van de ingezetenen daarvan tot Drente, doch waarbij niet de loop der grens het onderwerp is. Bezwaar om deze stukken, vroeger bij die betreffende limietscheidingen gevoegd, daar te laten scheen niet te bestaan, wanneer men slechts werd gewezen op hunne aanwezigheid.
3. Liquidatie met de generaliteit. - De opgaven, die wij hieromtrent uit de oude inventarissen ontvangen, geven ons geen helder overzicht, welke stukken in deze rubriek waren opgenomen. Van sommige stukken zijn wij zeker, van andere niet. Niet geheel zuiver was men bovendien vroeger te werk gegaan, waarschijnlijk omdat meestal de omstandigheden dwongen tot vlugge inventarisatie en omdat de stukken na gebruik niet altijd waren opgeborgen ter plaatse, waar zulks behoorde; tegen een juiste, systematische schifting heeft men toen blijkbaar opgezien. De titel is echter volkomen duidelijk, en zoo was deze rubriek, op grond van 't geen de oude inventarissen ons omtrent haar leeren, zonder bezwaar te reconstrueeren.
4 Kerkelijke zaken. - Toelichting schijnt ook hierbij, na 't geen reeds werd opgemerkt, overbodig. In aansluiting aan deze rubriek is echter voor de gelijkvormigheid eene nieuwe rubriek aangenomen :
5. Militaire zaken. - Dezelfde overweging toch, die in 1679 had doen besluiten tot het vormen der rubriek Kerkelijke zaken, moest nopen tot het aanbrengen van deze rubriek. Te meer omdat ook de omvang dezer rubriek zulk eene afsplitsing rechtvaardigt.
6. Van Commissiën zijn ook tal van stukken tot ons gekomen, voor het overgroote deel in dossiervorm. Commissiën, die niet ad hoc waren benoemd doch een meer zelfstandig bestaan leidden en daarom ook resolutiën hadden gevormd, waren er slechts weinige. En van vele commissiën hingen de stukken, die tot ons zijn gekomen, somwijlen zoozeer samen met andere dossiers over dezelfde zaak, dat het hoogst onpractisch zou zijn, ze niet bijeen te plaatsen; men vindt ze dus beschreven bij de overige dossiers. Voor de stukken der overige commissiën, die niet zulk een nauwen samenhang met andere dossiers vertoonden, is eene afzonderlijke rubriek aangenomen.
7. Rekeningen. - Blijkens bijna alle inventarissen werden de rekeningen van de aan 't gewest verantwoording schuldige ambtenaren bijeenbewaard en afgezonderd van de overige archivalia. Deze gewoonte der landschapssecretarie is niet vreemd, in de meeste zoo niet alle archieven werd zij toegepast. Een groot voordeel was bij die afzonderlijke bewaring: men kon de rekeningen van eenzelfde administratie bijeenvoegen, de stukken behoefden niet als bijlagen bij de notulen te worden bewaard, en verder had men op deze wijze in eene rubriek een overzicht over 't gansche geldelijk beheer van 't gewest. In den inventaris vindt men deze practische rubriek dan ook behouden.
8. Generaliteit. - In één inventaris slechts ontmoeten wij deze rubriek, die dan hoofdzakelijk blijkt te bevatten de afschriften en afdrukken van resolutiën en andere stukken, uitgegaan van de Staten-Generaal en den Raad van State. Het plaatsen van deze groote verzameling stukken bijeen, afgezonderd van het overig deel van de staten-archieven, verduidelijkt zoozeer het overzicht van den inventaris, de afscheiding dezer stukken is zoo beslist aan te brengen, dat er niet alleen geen bezwaar scheen te bestaan, ook deze rubriek te vormen, maar zelfs zulk eene vorming zeer gewenscht scheen.
Onzeker is 't, of men deze rubriek vervolgd heeft na 1800. De jongere inventarissen geven daaromtrent geen uitsluitsel. Zij is echter zoo practisch, dat het gewenscht scheen haar te vervolgen tot 1813, waar men haar reeds na 1795 had laten doorloopen. In verband hiermede was het echter noodig, de rubriek Generaliteit te plaatsen na de archieven der besturen over 1805-1813.
Andere groote rubrieken dan de genoemde vindt men in de oude inventarissen niet; wel treft men nog aan eene rubriek "Grondschatting, " doch deze is in den inventaris zoo gering van omvang, dat eene overname van haar niet noodig scheen.
Toch waren er stukken van een zeer bepaalden aard, die niet alleen de vorming van eene afzonderlijke rubriek mogelijk maakten, maar haar zelfs eischten. Behalve Ridderschap en Eigenerfden hebben Drost en Gedeputeerden en de hen opgevolgde besturen recht gesproken, 't laatstgemeld college vooral in belastingzaken. Daarvoor was naast 't protocol van resolutiën van Drost en Gedeputeerden een afzonderlijk protocol aangelegd van hunne besluiten genomen op de zoogenaamde "rechtdagen, " een naam die nog tot in de 19de eeuw heeft voortgeleefd. Zoowel die resolutiën als de daarbij behoorende stukken waren volkomen goed af te zonderen; zij vormen als 't ware een archiefje op zich zelf en behoorden daarom ook uit dat oogpunt te worden beschreven. Ook bij deze stukken zien wij, dat in 1795 en bij andere bestuurswisselingen geen nieuw notulenboek werd begonnen en dus blijkbaar 't archief van den voorganger niet werd afgesloten. Eerst bij de invoering der nieuwe belastingwetten in 1806 werd 't archief van voor dien tijd afgesloten en de vorming van een nieuw archief aangevangen.
Zelfstandiger nog waren andere stukken, die oudtijds een archief hebben gevormd, doch schandelijk verwaarloosd zijn geworden, zoozeer dat omstreeks 1884 de archivaris G. R W. KIJMMELL bovengenoemd aanteekende in den inventaris-MAGNIN, dat hij verschillende stukken behoorende tot 't heerlijkheidsarchief van Ruinen in de staten-archieven zwervende had gevonden. Hij heeft ze toen vereenigd *  , zijne opvolgers hebben ook 't teere plantje met zorg behandeld, en zoo is nu in een afzonderlijken inventaris beschreven, wat bijeengezocht is kunnen worden.
Hetgeen in te deelen overbleef kon verdeeld worden in 2 categorieën : stukken van algemeen en aard en stukken betreffende een bepaald onderwerp. Vandaar dat zich vanzelf eene geschikte grens aanwees voor eene verdere afscheiding; de resolutiën en de daarbij behoorende serieën stukken van algemeenen aard moesten worden gescheiden van de dossiers en serieën, die van eene meer speciale natuur waren. Eene scheiding zeer gemakkelijk aan te brengen doch die terstond weer eene zeer groote verzameling stukken onder een speciaal hoofd te zamen bracht, afgezonderd van de overige stukken. Zoo is gevormd de rubriek kortheidshalve Resolutiën en brieven geheeten. Wel is deze titel niet volkomen juist, omdat alle soorten van besluiten in deze rubriek zijn vereenigd, doch de termen zijn zoo nauw verwant, dat niet licht mistasting is te vreezen. Zorgvuldig zijn de liassen der ingekomen en minuten der uitgaande stukken hersteld, terwijl ook de overige serieën bijlagen tot de resolutiën enz. voor zoover doenlijk was in hun ouden toestand zijn teruggebracht. Daarbij moet opgemerkt worden, dat ik, wanneer slechts 1 stuk aanwezig was, terwijl op grond van hetgeen de oude inventarissen ons leeren eene serie was te verwachten, niet dat eene stuk afzonderlijk heb beschreven en geborgen bij de dossiers enz., doch 't heb gevoegd bij de bijlagen tot de resolutiën. Bij de dossiers enz. zijn daarentegen gevoegd die stukken, welke blijkbaar buiten zulk eene serie of zonder vorming eener serie zijn bewaard geworden met 't oog op de daarin behandelde zaak; somwijlen is dit ook geschied met minuteele resolutiën, doch 't was niet altijd doenlijk hieromtrent de noodige zekerheid te verkrijgen.
Eindelijk bleven over enkele serieën en tal van dossiers en losse stukken over bepaalde onderwerpen, die in geene der reeds beschreven rubrieken eene plaats konden vinden. Deze zijn vereenigd in eene afdeeling Varia, die de eerste afdeeling (de archieven tot 1805) besluit. Zij zijn geplaatst in eene alphabetische volgorde naar de onderwerpen, waarop zij betrekking hebben. Gedeeltelijk althans zullen zij stammen uit een dossierskast, wellicht uit 't onfraaie meubel, dat zich bij mijne ambtsaanvaarding in de archivariskamer bevond, doch later met andere overbodige meubels is verkocht. En in de dossierskast waren zij natuurlijk alphabetisch geordend op gelijke wijze als nu is geschied. Gedeeltelijk zelfs vertrouw ik dezelfde "Stichwörter" te hebben gebruikt; wanneer ik althans mag aannemen, dat in oude inventarissen de daar opgegeven summiere omschrijving van 't dossier overeenkwam met 't toen gebruikte "Stichwort." Voor sommige stukken was 't gewenscht een onderrubriek te vormen, wanneer er één band was, die alle stukken kon binden. Zoo b.v. " grondschatting, " "Coevorden, " "Meppel, " "Ruinen" enz.; onderrubrieken, die desnoods tot rubrieken hadden kunnen worden verheven, voor welke verheffing echter geene noodzakelijkheid aanwezig was.
Deze alphabetische rangschikking heeft daarbij dit groote voordeel, dat een alphabetische index schijnt te kunnen worden gemist met betrekking tot de in den inventaris voorkomende onderwerpen; een index, die men anders juist bij een inventaris als de onderhavige zoude wenschen. Uit de tot nu toe opgedane ervaring meen ik te mogen besluiten, dat een dergelijke index hier overbodig is. In de jaren toch, dat de inventaris gebruikt is ten archieve én door de ambtenaren én door hen, die onderzoekingen in de oude staten-archieven kwamen instellen, is geene behoefte aan zulk een index gevoeld. De gebruiker was spoedig in de inrichting thuis en vond haar practisch. Zij moge dit voor een ieder zijn, zoodat de inventaris het nut aanbrenge, dat met zijne samenstelling werd beoogd.
Eindelijk moet nog worden medegedeeld, dat in dezen inventaris gevonden worden enkele stukken, niet behoorende tot den op den titel aangegeven archieven, stukken welke zouden behooren in de archieven van dingspelen (bepaaldelijk van Diever en van Rolde). Deze stukken schijnen reeds van oudsher in het landschapsarchief te zijn opgenomen, dingspelarchieven schijnen niet te zijn gevormd. Dit althans zou men opmaken uit het feit, dat de stukken d.d. 1447, beschreven onder de privileges als Nos. 186 en 187, vermeld worden in den inventaris d.d. 1627 van het landschapsarchief; - dat verder sauvegardes voor de dingspelen van Diever en Rolde (en 't Groningsche Gorecht) tot ons zijn gekomen door het landschapsarchief. - Eene uitzondering hierop maken eenige aanteekeningen e.a. stukken, afkomstig van den landschrijver HEYMRICH VAN ROSSUM, die hij bij zijne landschapsrekeningen bewaarde en die na zijn dood, bij de overname van zijne papieren in 't landschapsarchief schijnen te zijn aangeland.
De sauvegardes zijn door mij bijeengelaten of -gevoegd, die voor de dingspelen en 't Gorecht dus bij de overige. De stukken d.d. 1447 vindt men bij de privileges, als van deze natuur. Eene kwijting voor 't Dieverder dingspel voor betaalde contributie is geborgen bij de Varia in voce Contributiën (tijdens den 80jarigen oorlog, aan den Raad van State). De overige stukken (rekeningen c.a.) zijn, met de daarbij behoorende aanteekeningen van 't verhandelde bij de volmachten van 't Dieverder dingspel, gelaten bij de rekeningen, waarbij zij werden aangetroffen.
Afsplitsing van de stukken ouder dan 1600, toen werd aangevangen met het protocolleeren der resolutiën, van de overige jongere, is door mij nagelaten. Volkomen waar is, dat sedert dien tijd dagteekent meerdere zorg voor het archief, doch het college van Ridderschap en Eigenerfden bestond reeds. Ook hadden dan de rekeningen ouder dan 1600 gescheiden moeten worden van de latere, wat onjuist zou zijn. Een landschapsarchief, hoe onvolkomen ook, bestond reeds. Vandaar dat ik gevolgd heb de methode der oude inventarissen van het landschapsarchief en deze oudere stukken heb opgenomen bij de jongere, wat voor het practisch gebruik een groot voordeel biedt.
Ter bevordering van het gemakkelijk overzicht is de oude wijze van aanduiding "Kerkelijke zaken" enz. overgenomen, hoewel de titels zouden moeten luiden: "Stukken betreffende de bemoeiingen van Ridderschap en Eigenerfden met de aangelegenheden der Gereformeerde kerk in het landschap Drente" enz. Voor den gebruiker van den inventaris scheen deze verkorting te verkiezen. voor den gebruiker zij verder opgemerkt, dat deze inventaris zal gevolgd worden door een waarin de stukken worden omschreven, die afkomstig zijn van ambtenaren al of niet in qualiteit en particulieren. De groote voorraad stukken van dien aard en de omvang, dien deze inventaris toch reeds ontving, rechtvaardigen om practische redenen het uitgeven in een afzonderlijk deel.
Eene uitzondering is alleen gemaakt voor de archieven van de advocaten-fiscaal en den procureur-generaal, die te nauw samenhangen met de archieven der concurreerende colleges, dan dat scheiding geoorloofd scheen.
Wat betreft de samenvoeging van ambtenaren en particulieren, deze kwam mij gewenscht voor, omdat van vele ambtenaren stukken tot ons zijn gekomen, door hen ontvangen of opgemaakt al of niet in qualiteit. Deze zouden dan moeten worden gesplitst, wat mij hoogst ongeschikt scheen bepaaldelijk voor den onderzoeker. Juist toch de aanwezigheid van beiderlei soort papieren geeft inlichtingen en aanwijzingen, die men ontbeert, wanneer slechts een der beide rubrieken ons wordt voorgelegd. Men zou dus verlangen eene voortdurende verwijzing. Doch practischer dan dit scheen 't, de beide rubrieken naast elkaar te stellen, zonder ze te vereenigen. Op deze wijze komt men ook tegemoet aan 't bezwaar, dat niet van alle stukken blijkt, of zij in qualiteit werden opgemaakt.
Ten slotte moet ik hier een tweetal namen noemen, en wel van de heeren A. OLTMANS, amanuensis, en H. BONDER, tijdelijk beambte bij 's rijks archief in Drente, die beiden het hunne ertoe hebben bijgebracht, om de inventarisatie der Drentsche archieven geregeld van stapel te kunnen doen loopen.

Kenmerken

Datering:
1344-1815
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0001 Oude Staten archieven, 1344-1815
VERKORT:
NL-AsnDA, 0001