U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.2. Het plaatselijk bestuur voor 1795 (Drents Archief)

Uw zoekacties: Burgerlijk bestuur van de stad Coevorden

0116 Burgerlijk bestuur van de stad Coevorden

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.2. Het plaatselijk bestuur voor 1795
0116 Burgerlijk bestuur van de stad Coevorden
1. Inleiding
1.2.
Het plaatselijk bestuur voor 1795
De akte van 1407 geeft enige houvast voor wat betreft de ontwikkeling van de structuur van het plaatselijk bestuur. In Coevorden moet een duidelijk verschil gemaakt worden tussen het bevel over de vesting en het burgerlijk bestuur. Het kasteel is een militaire aangelegenheid. Onder de Utrechtse bisschoppen en de daarna komende landsheren tot aan de Republiek heeft de drost daar het rechtstreekse bevel, tijdens de Republiek zetelt er een door de Staten-Generaal benoemde commandant * 
De drost verhuisde formeel (wonen deden de drosten doorgaans op hun eigen bezittingen) naar Assen, terwijl in Coevorden een militaire gouverneur kwam die tevens de verantwoording kreeg voor de overige versterkingen in het noord-oosten van de Republiek. De drost bleef de hoogste burgerlijke gezagsdrager in Coevorden. Zie b.v. Veenhoven, Historie van Coevorden, p. 57.. Coevorden was als grensvesting een belangrijk verdedigingspunt, zodat - zeker tijdens de door dit archief bestreken periode - de belangen van de burgerbevolking ondergeschikt waren aan de militaire belangen. In termen van bestuur vertaald betekent dit dat de drost gedurende de tijd dat hij ook commandant van de vesting was, het laatste woord had in alle bestuursaangelegenheden. Na 1596 had de militaire commandant een beslissende stem in alle zaken die de defensieve functie van de vesting raakten; de hoogste instantie in zuiver burgerlijke aangelegenheden bleef uiteraard de drost.
Voordat nader op het burgerlijk bestuur wordt ingegaan is het goed een kort overzicht te geven van de ontwikkeling van het kasteel en de gevolgen daarvan voor de stad, al valt dit gedeelte van Coevordens geschiedenis buiten het bestek van deze inventaris. Het kasteel was, zoals hiervoor al beschreven, van oorsprong vermoedelijk een zogenaamde motte and bailey. Na 1402 is deze motte en bailey door de bisschop verbouwd. Nauwkeurige gegevens daarvan zijn niet overgeleverd. C.F. Janssen veronderstelt aan de hand van opgravingen *  dat de toren op de motte gesloopt is en de heuvel verlaagd en verbreed, waarbij de gracht naar buiten verlegd werd. De wal om de voorburcht, de bailey, bleef bestaan en een tweede wal werd opgeworpen langs de binnenzijde van de gracht, uit de uitgegraven grond. Deze wal en die van de voorburcht vormden samen een vierkant met afgeronde hoeken. Binnen de omwalling van de hoofdburcht werd een stenen kasteel gebouwd bestaande uit een woonhuis, een kapel, vier hoektorens, een poortgebouw en een ringmuur. De bedrijfsgebouwen bleven in de voorburcht gehandhaafd.
Sindsdien is er aan het kasteel veel verbouwd en verbeterd. Voor het plaatsje Coevorden zelf hadden deze verbouwingen weinig gevolgen. Die kwamen pas toen de Spaanse landvoogd Verdugo na zijn ambtsaanvaarding in 1581 besliste dat de vesting aan de eis der tijden moest worden aangepast. Tot dan was de situatie ongeveer geweest zoals de kaart van Jacob van Deventer laat zien, die op gegevens van na 1551 gebaseerd is: een kasteel met een gracht er omheen, en daarnaast de plaats Coevorden, eveneens omgeven door een gracht, zij het een kleinere. Verdugo liet het kasteel voorzien van vijf bolwerken en een bijna 30 meter brede gracht; de stad zelf werd omringd door schansen. Dit was de situatie die prins Maurits in 1592 aantrof en die op de kaart uit dat jaar is weergegeven. De versterking was effectief; Maurits had er twee maanden voor nodig om de stad in te nemen. Na de verovering bleek de stad van alle oorlogshandelingen sterk geleden te hebben.
Veel huizen waren verdwenen, in brand geschoten of door de verdedigers afgebroken om een vrij schootsveld te hebben. Ook van de infrastructuur (wegen, waterafvoeren) was niet veel meer over. Er werd dan ook van de gelegenheid gebruik gemaakt de gehele stad volledig nieuw op te bouwen en in haar geheel als vesting uit te voeren volgens de nieuwste opvattingen op dat gebied; voor de noordelijke Nederlanden was Coevorden uiterst belangrijk als "slot op de deur naar het Noorden". Deze situatie heeft, zij het met kleine veranderingen, tot het eind van de 19e eeuw voortbestaan. Na 1814 had Coevorden als vesting niet veel waarde meer; er was geen oorlogsdreiging, tegen de nieuwere militaire middelen bood de opzet van de vesting weinig verdediging. De vestingwerken werden dan ook verwaarloosd, het garnizoen in 1854 opgeheven. In 1870 werd een begin gemaakt met het slechten van de wallen. Het kasteel was al in de Franse tijd in particuliere handen geraakt en inwendig verbouwd, deels ook gesloopt. Wat op het ogenblik als kasteel in Coevorden te zien is, is een reconstructie van het gebouw zoals het er in de 17e eeuw moet hebben uitgezien *  .
Terug nu naar het burgerlijk bestuur. Dit zal vermoedelijk uit de buurschapsorganisatie gegroeid zijn. Zoals gezegd was Coevorden in eerste aanleg een buurschap met marke, een basis die ook toen het dorpje tot een stad(je) was uitgegroeid, is blijven bestaan. Gerechtigd in de marke waren namelijk de eigenaars van soltsteden, huisplaatsen binnen het dorp die recht gaven op waardelen in de marke. Deze soltsteden zijn ook in de stad Coevorden blijven bestaan, wat bij veranderingen in stratenplan en bebouwing af en toe aanleiding tot conflicten is geweest *  . Overeenkomstig de situatie elders in Drenthe mag aangenomen worden dat de inwoners van het vlek Coevorden aanvankelijk in alle zaken met betrekking tot het beheer van hun marke gezamenlijk beslist hebben, al zal de militaire commandant ook daar zijn invloed hebben doen gelden. Voor de behartiging van lopende zaken zullen jaarlijks of voor langere termijn gekozen vertrouwenspersonen aangesteld zijn - een functie die in de overgebleven boermarken nog steeds bekend is als volmacht.
Voor 1407 is van dit alles niets met zekerheid vast te stellen. De privilegebrief van 1407 onthult echter een bestaande structuur. Voor bestuurshandelingen zijn "scepene" verantwoordelijk, ook met betrekking tot het beheer van de marke: ze "moegen die marcke besetten" *  . De term "schepenen" wijst er op dat Coevorden toen al niet meer als dorp beschouwd werd. Aanleiding daartoe zal zijn geweest dat de ligging van de plaats op een belangrijke handelsroute - je kon er letterlijk niet omheen - leidde tot de instelling van een vrije markt; Gratama merkt op dat dit een van de kenmerken is die in de middeleeuwen een stad onderscheiden van een dorp *  . Naast de term "schepenen" verschijnen in de stukken uit de 16e eeuw de benamingen "burgemeesters", "raad", "gemene meente" en "gezworen meente".
In het archief worden de burgemeesters voor het eerst genoemd in een akte van 1509 *  . Aangenomen mag worden dat hier sprake is van een verschuiving in benaming en dat de burgemeesters identiek zijn met de schepenen, de uitvoerders van het dagelijks bestuur. Gratama wijst in dit verband op een akte uit 1586 *  waarin in de aanhef als oorkonders optreden de drost met burgemeesters en gezworen gemeente, terwijl als ondertekenaars genoemd worden de drost met schepenen en gezworen gemeente. De naam schepenen verdwijnt. Alleen in vaste formules met betrekking tot het verlijden van akten door het stadsbestuur, de vrijwillige rechtspraak, blijven de schepenen optreden en dat dan ook tot 1795; de akten worden verleden voor burgemeesters, schepenen en raad. Evenzo ontwikkelt de raad zich tot de gezworen gemeente. Het schijnt dat de raad oorspronkelijk naast de gezworen gemeente bestond. Gratama noemt een aantal voorbeelden uit de archiefstukken die hier op wijzen *  , maar vindt deze constructie toch onwaarschijnlijk.
De termen "raad" en "gezworen (ge)meente" worden in de overgeleverde stukken gebruikt voor een lichaam met bestuursbevoegdheden naast de burgemeesters. Het is inderdaad niet waarschijnlijk dat er twee zulke instanties naast elkaar zouden hebben bestaan. Coevorden telde in 1691 ongeveer 1000 inwoners *  en er is geen reden om aan te nemen dat het er in vroeger tijden meer zouden zijn geweest, eerder minder. Dit aantal komt neer op ongeveer 250 gezinshoofden, die niet allemaal het - recht op zeggenschap gevende - burgerschap bezeten zullen hebben. Het burgerboek geeft voor de tijd omstreeks 1600 eveneens een aantal van ongeveer 250 mannelijke burgers *  . Alleen al het aantal beschikbare personen maakt het bestaan van twee bestuursraden met vrijwel gelijke bevoegdheden náást de algemene vergadering van inwoners met burgerrecht, de brede gemeente, onwaarschijnlijk.
De gezworen gemeente was een college van twaalf personen die oorspronkelijk uit en door de gezamenlijke mannelijke inwoners met burgerrecht, de brede gemeente, gekozen zullen zijn. Het is niet precies na te gaan hoe deze procedure zich ontwikkeld heeft. In de 16e eeuw lijkt de gezworen gemeente nog gekozen te worden *  , in de 17e en 18e eeuw blijkt de drost de "gemeensmannen" aan te wijzen *  ; hij doet dat uit een beperkte kring van burgers.
Uit de gezworen gemeente werden vier burgemeesters benoemd, die samen met de overblijvende acht gemeensmannen de magistraat vormden; deze combinatie wordt in de inventaris doorgaans "het stadsbestuur" genoemd. Het dagelijks bestuur lag in handen van de burgemeesters, het voltallige college van burgemeesters en gezworen gemeente besliste in beleidszaken - of liever, bereidde de beslissingen van de drost voor; de drost had immers het laatste woord, tot in de kleinste zaken. Deze taakverdeling heeft soms tot strubbelingen geleid *  . De benoeming van de burgemeesters lag in alle gevallen bij de drost. In de 16e eeuw is het nog regel dat om de twee jaar twee van de vier burgemeesters aftreden, die dan levenslang zitting hebben in de gezworen gemeente (en dus, maar niet aansluitend aan hun vorige ambtstermijn, weer benoembaar zijn als burgemeester). Dit systeem is op de duur vastgelopen; in de loop van de 17e eeuw is de regelmaat in de benoeming van burgemeesters en gezworen gemeente verdwenen en werden deze benoemingen hetzij levenslang hetzij durend tot ontslag of vrijwillig terugtreden.
Naast de magistraat is sinds het begin van de 16e eeuw sprake van de gemene of brede gemeente, vermoedelijk bestaande uit het totaal van de inwoners met burgerrecht en een soltstede, anders gezegd de gewaardeelden in de marke. De brede gemeente kwam bijeen wanneer daar aanleiding toe was, bij voorbeeld voor de vaststelling van willekeuren of belastingen. Tegenover het stadsbestuur werd de brede gemeente vertegenwoordigd door volmachten die in de 18e eeuw als gecommitteerden der brede gemeente aangeduid worden. Zal het oorspronkelijk de bedoeling geweest zijn dat de brede gemeente het stadsbestuur als achterban adviseerde en steunde bij "zware" besluiten, in de praktijk hebben het stadsbestuur en de brede gemeente elkaar nogal eens in de haren gezeten, totdat tegen het einde van de 18e eeuw zelfs het Landschapsbestuur er bij betrokken werd *  . Gratama wijst er op dat deze tegenstellingen vergelijkbaar zijn met de strijd die in grotere steden al veel eerder gestreden was tussen de regentenklasse en de naar medezeggenschap strevende burgerij *  .
Inrichting en bevoegdheden van het burgerlijk bestuur van Coevorden zijn gedurende de door het archief bestreken tijd voor 1795 als volgt samen te vatten:
a. Er zijn vier burgemeesters, die het dagelijks bestuur uitoefenen. Daartoe behoort ook een deel van de lage rechtspraak (civiele kwesties en strafrechtspraak voor zo ver die met boetes afgedaan kan worden) en de vrijwillige rechtspraak (de registratie van rechtshandelingen tussen burgers onderling); op deze rechtsbevoegdheid wordt nog nader ingegaan. De burgemeesters zijn in hun bestuurshandelingen ondergeschikt aan de drost en, voor zo ver van toepassing, de commandant van de vesting.
b. Naast de burgemeesters fungeert een gezworen gemeente die acht leden telt. De gezworen gemeente dient de burgemeesters van advies en vormt samen met de burgemeesters de magistraat, het stadsbestuur in ruimere zin.
c. De burgemeesters worden bijgestaan door een secretaris, die de administratie van de stad voert. Deze functie is vermoedelijk omstreeks 1600 ingesteld. De secretaris wordt benoemd door de burgemeesters, zijn benoeming wordt bekrachtigd door de drost.
d. De stedelijke financiën worden beheerd door een ontvanger, die wordt aangesteld door de drost, op voordracht van het stadsbestuur. De ontvanger int ook, zoals uit zijn titel blijkt, de stedelijke belastingen. Belastingen ten behoeve van de Landschap, als grondschatting en haardstedengeld, werden in de Drentse kerspelen geïnd door een schatbeurder die door het kerspel zelf werd benoemd. In Coevorden waren deze twee functies doorgaans in één persoon verenigd. In de 18e eeuw is van dit gebruik afgeweken, niet zonder strubbelingen *  . Ook in ander opzicht heeft vermenging van belangen bij deze functie tot moeilijkheden geleid. In 1692 is bij de benoeming van Wildrik Wildriks uitdrukkelijk bepaald dat de ontvanger niet tevens burgemeester mocht zijn *  .
Het hielp niet; reeds bij de benoeming van Wiebe van Alsem in 1726 kreeg weer een burgemeester dit ambt in handen. Naast de stedelijke financiën, de stadskas, vinden we in dit archief drie andere kassen waar het stadsbestuur bemoeienis mee had: van het gasthuisfonds, van de kerk en van de marke. Het gasthuisfonds, van oorsprong een kerkelijk fonds, is in 1614 aan de stad overgedragen en sindsdien onder toezicht van het stadsbestuur beheerd door een gasthuisvoogd (of twee), los van de stadskas waaraan het fonds wel in ruime mate met leningen heeft bijgedragen. De kassen van de kerk en de marke, of liever buurschap, werden eveneens afzonderlijk geadministreerd; ook hier oefende het stadsbestuur toezicht uit. Deze kassen zijn in de inventaris niet onder de rubriek Financiën gebracht maar onderdeel gebleven van de desbetreffende eigen rubrieken (maatschappelijke zorg, kerkelijke zaken en beheer van de marke).
e. Na de reconstructie van Coevorden omstreeks 1600 is de plaats verdeeld in vier rotten of wijken, naar het stadsbestuur toe en omgekeerd vertegenwoordigd door rotmeesters. Vaak wordt de functie vervuld door een burgemeester.
De taken van de hiervoor genoemde ambtsdragers komen in grote lijnen overeen met die van een gemeentebestuur van nu; de titels van de rubrieken in de inventaris geven dit ook aan. Er zijn echter twee duidelijke afwijkingen; de een heeft betrekking op de rechtspraak, de andere op de bemoeienis van het stadsbestuur met de kerk.
De rechtsbedeling binnen Coevorden is een nog niet volledig onderzochte aangelegenheid. Zoals al in het begin van deze inleiding gezegd, is Coevorden tot 1791 beschouwd als een eigen entiteit, een zelfstandige "stad en heerlijkheid". Dit eigene heeft met name betrekking op de jurisdictie. Coevorden heeft zich op vrijwel elk ander gebied - zij het vanzelfsprekend met uitzondering van de militaire functie van de stad - geconformeerd aan de Landschap Drenthe. Daarentegen hanteerde de stad niet het Drentse landrecht maar dat van Overijssel, met eigen specifieke aanvullingen. Binnen het bereik van het plaatselijke bestuur vinden we de lage rechtspraak (zowel lichte, met een geldboete te bestraffen vergrijpen als civiele zaken) en de vrijwillige rechtspraak (bevestiging en registratie van verbintenissen). In de Drentse kerspelen was deze lage rechtspraak het domein van de hoogste, en vaak enige, administratieve ambtenaar ter plaatse, de schulte. Ook Coevorden had een schulte, als vertegenwoordiger van de drost in het bijzonder belast met de lage rechtspraak; aan de drost was de hoge rechtspraak (strafzaken die "aan den lijve" gingen en beroepzaken) voorbehouden. Anderzijds had Coevorden een schepenbank, gevormd door burgemeesters en schepenen - waaronder we de burgemeesters alleen moeten verstaan; de schepenen zijn niet meer dan een formule.
Deze schepenbank had niet, zoals in autonome steden, de bevoegdheid tot uitoefening van de criminele rechtspraak, de strafrechtspraak die aan lijf en leven ging; daartoe was immers de hoogste burgerlijke autoriteit binnen Coevorden, de drost, bevoegd. Wel oefende het stadsgerecht, zoals de schepenbank in deze inventaris genoemd wordt om haar te onderscheiden van een "echte" schepenbank met volledige jurisdictie, de lage rechtspraak uit. Gratama verklaart dit deels uit de omstandigheid dat Coevorden als stad beschouwd werd, deels ook uit de functie van de burgemeesters als "richters", beheerders van de marke die zeker tot in de 15e eeuw vrijwel met de burgerij van de stad samenviel. We zien dus dat de schulte en het stadsbestuur voor wat de lage rechtspraak betreft ongeveer hetzelfde werkterrein hebben. Voor de contentieuze rechtspraak vinden we dan nog de complicatie dat voor zover deze door de schulte wordt uitgeoefend, de boete toch geheel of gedeeltelijk aan de stad toevalt *  . Het is duidelijk dat deze parallelle bevoegdheden aanleiding moesten geven tot competentiegeschillen. In de inventaris is daar onder het hoofd Justitie een afdeling aan gewijd. Er is halverwege de 17e eeuw getracht een compromis te sluiten door het schultambt door een burgemeester te laten vervullen *  , maar definitief is de regeling niet geweest.
Ten aanzien van de invloed van het stadsbestuur op de kerk is op te merken dat tijdens de Republiek stad en kerk zo nauw met elkaar verbonden waren dat de beide kerkvoogden door de drost benoemd werden uit het reservoir van voormalige burgemeesters, terwijl ook de benoeming van personeel in dienst van de kerk in handen van het stadsbestuur lag, te bekrachtigen door de drost.
Als laatste hoofdstuk onder de taken van het stadsbestuur is opgenomen het beheer van de marke van Coevorden. Het is al eerder in deze inleiding gezegd: het vlek Coevorden was oorspronkelijk, vergelijkbaar met de omliggende dorpen, een buurschap met een marke waarbinnen de lopende zaken behartigd werden door volmachten. Naarmate Coevorden groeide en een stedelijke bestuursvorm aannam, ging de taak van de volmachten over op de burgemeesters. Rechthebbend in de marke zullen aanvankelijk alle inwoners van Coevorden zijn geweest; vanzelfsprekend veranderde deze situatie naarmate Coevorden meer inwoners ging tellen die niet de landbouw bedreven. Coevorden is de marke dan ook ontgroeid, letterlijk na de reconstructie na 1600 toen de oorspronkelijke soltsteden verdwenen in het nieuwe stratenplan, figuurlijk omdat de stadsbevolking steeds minder boeren ging tellen. Daarom is tegen 1650 de marke gescheiden en opgeheven *  .
Deze inventaris is het resultaat van een herziening van de bestaande inventaris van het oud archief van Coevorden van de hand van mr. Seerp Gratama, destijds rijksarchivaris in Drenthe. Gratama verrichtte zijn inventarisatie in 1888/1889 en publiceerde de inventaris in de Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven over 1889 *  . Een toelichting op de herinventarisatie wordt gegeven aan het eind van deze inleiding, onder het hoofd "Verantwoording van de inventarisatie". Nadat Gratama zijn inventarisatie voltooid had, gaf hij in de Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het Oud- Vaderlandsche Recht *  de teksten van acht stukken uit, die tot verheldering van ons inzicht in de bestuursstructuur van Coevorden gedurende de door het archief bestreken tijd kunnen dienen. Zijn toelichting op deze teksten is nog volledig van waarde.
Het archief bestrijkt een periode van ruwweg vier eeuwen, beginnend omstreeks 1400. Het is, dat moet met nadruk gezegd worden, het archief van het burgerlijk bestuur van Coevorden. Het militaire deel van de stad, het kasteel en de vestingwerken, stond onder het rechtstreeks gezag van en werd geadministreerd door wat misschien het eenvoudigst - zij het erg modern - de centrale overheid genoemd kan worden: van omstreeks 1100 tot omstreeks 1600 de landheer of zijn vervanger, tijdens de Republiek de Raad van State als de met de administratie van de verdediging van de Unie belaste instantie.

Kenmerken

Datering:
1407-1855
Beschrijving:
Burgerlijk bestuur van de stad Coevorden (1372) 1407-1814 (1855)
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0116 Burgerlijk bestuur van de stad Coevorden
VERKORT:
NL-AsnDA, 0116