U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.1. Levensloop van dr. Willem Beyerinck (1891-1960) (Drents Archief)

Uw zoekacties: Dr. W. Beyerink (1891-1960) 1912-1957

0153 Dr. W. Beyerink (1891-1960) 1912-1957

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Levensloop van dr. Willem Beyerinck (1891-1960)
0153 Dr. W. Beyerink (1891-1960) 1912-1957
1. Inleiding
1.1.
Levensloop van dr. Willem Beyerinck (1891-1960)
Willem Beyerinck werd geboren te Utrecht op 3 juli 1891. Hij was de enige zoon van dr. F. Beyerinck en diens vrouw Henriëtte L. Hofman. Zijn vader was van 1904 tot 1905 hoofd van de Rijksopsporingsdienst van delfstoffen te Den Haag. Willem bezocht de lagere school o.a. in Nederlands-Oost-Indië, Duitsland en Nederland. Zijn HBS-opleiding voltooide hij in Den Haag, waar hij ook eindexamen deed. Van 1912-1916 was hij, op aandringen van zijn vader, als student ingeschreven in de landbouwkunde op de Landbouwhogeschool te Wageningen. Gedurende zijn praktijktijd bezocht hij diverse bedrijven, als laatste het gemengde bedrijf van W. Popping te Wijster. Na zijn afstuderen werd hij assistent in de microbiologie te Delft bij zijn naamgenoot (geen familielid) prof. M.W. Beyerinck. Daar Delft hem niet trok, keerde hij terug naar Wijster en huwde daar met Geesje Popping. Toen enige tijd later zijn schoonvader kwam te overlijden, besloot hij, na nog enige tijd assistent in de plantenfysiologie bij prof. A.H. Blaauw te zijn geweest, de leiding van de boerderij op zich te nemen. Negen jaar lang dreef hij, samen met vrouw en schoonmoeder, dit bedrijf. In deze tijd verrichtte hij biologische verkenningen, die hun weerslag vonden in artikelen in het tijdschrift De levende natuur Zie bijlage A.. Zijn hart trok onweerstaanbaar naar de biologie. Het was daarom niet te verwonderen, dat hij uiteindelijk in 1926 besloot het "boer-zijn" eraan te geven en zich daarna geheel te wijden aan het onderzoek van de natuur, van de schatten van Drenthe. Speciaal het plankton van de heiplassen en turfveentjes had zijn belangstelling.
Het werk in het laboratorium op de boerderij moest onder zeer primitieve omstandigheden plaatsvinden, zodat werd uitgekeken naar een betere behuizing, die uiteindelijk werd gevonden aan de Kampsweg te Wijster. In 1927 kwam het privé biologisch station gereed en in hetzelfde jaar promoveerde zijn oprichter cum laude tot doctor in de landbouwkunde op het proefschrift Over verspreiding en periodiciteit van de zoetwaterwieren in Drentse heideplassen. Zie inv. nr. 4. Met dit privé initiatief werd voldaan aan een lang gekoesterd verlangen van de Koninklijke Nederlandsche Botanische Vereniging en de Wageningse hoogleraar A.H. Blaauw. Deze hoogleraar had in hetzelfde jaar een oproep in die richting gedaan weer te komen tot een biologisch station. In 1914 was nl. een dergelijk station te Weert gesloten. Het is dan ook niet te verwonderen dat Beyerinck voor de oprichting van zijn biologisch station nauw had samengewerkt met genoemde hoogleraar en bestaande wetenschapsinstellingen.
De eerste opdracht die het biologisch station ontving, kwam van het Landbouw Export Bureau Fonds (LEB- fonds) en behelsde een onderzoek naar de subfossiele plantenresten in de terpen van Friesland en Groningen. Publicaties hierover volgden in de jaren 1929-1931.
Aan het station werd vanaf 1928 een termijnstation van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Station te De Bilt verbonden, waar gedurende 21 jaar driemaal per dag waarnemingen werden verricht.
Daar de heer Beyerinck voor de exploitatie afhankelijk was van giften in natura en financiële steun zo goed als niet werd ontvangen, betekende dit dat hij nagenoeg alle kosten van zijn station alleen moest dragen. Na verloop van tijd noodzaakten de financiële moeilijkheden hem dan ook mede te werken aan de oprichting van een stichting het Nederlands Biologisch Station. Het initiatief hiertoe ging uit van de professoren Blaauw en Baas Becking. Deze stichting nam het biologisch station over in 1933, waarbij Beyerinck werd benoemd tot directeur van het biologisch station te Wijster. Daar deze stichting meer landelijk was georiënteerd, werd de doelstelling ook anders geformuleerd en wel: Onderzoek van de fauna en flora van het Nederlandse landschap (in het geval van het biologisch station te Wijster speciaal het Drentse landschap). Het eerste dagelijkse bestuur van deze stichting was als volgt samengesteld: prof. dr. A.H. Blaauw, prof. dr. L.G.M. Baas Becking, dr. W.D. de Leeuw, dr. Jac. P. Thijsse en dr. P. Jansen. Nadien hebben in dit bestuur nog zitting gehad prof. dr. J. Smit, prof. dr. V.J. Koningsberger, prof. dr. T.H. Weevers, ir. C. Staf, prof.dr. W.H. Arisz, prof. dr. W. Heiman en prof. dr. T.H. van de Houert.
In 1941 werd een afdeling voor z.g. toegepast natuurwetenschappelijk inderzoek (T.N.O.) aan het station verbonden, speciaal voor onderzoekingen op het gebied van de dendrologie en introductie van nieuwe fruitdragende, houtige gewassen. Dr. J. Wasscher werd als assistent hiervoor aangesteld. In 1943 werd het biologisch station uitgebreid met plm. 1 ha grond, waarop een proeftuin voor fruitdragende houtige gewassen (fruticetum) werd aangelegd.
Het station werkte mee o.a. aan de provinciale streekplandienst. De directeur nam zitting in het werkcomité van de commissie voor natuurbescherming en recreatie en werd tevens als privaat-docent aan de Rijksuniversiteit van Groningen verbonden.
Ook de nieuwe stichting bleven vele moeilijkheden, vooral financiële, niet bespaard, zodat de stichting dreigde te worden opgeheven en andermaal voor het biologisch station het sluitingsspook opdoemde. De stichting werd inderdaad opgeheven, maar het biologisch station werd overgedragen aan het bestuur van de Landbouwhogeschool te Wageningen. Hierbij werd Wijster ondergebracht bij het Laboratorium voor Plantensystematiek en -geografie, onder leiding van prof. dr. H.J. Venema. Beyerinck werd rijksambtenaar in de rang van wetenschappelijk hoofdambtenaar en behield de leiding van Wijster tot zijn pensionering op 65-jarige leeftijd in 1957. Twee jaar later nam het rijk ook de gebouwen en terreinen over en na zijn overlijden zijn uitgebreide collecties planten en dieren, het grootste deel van zijn bibliotheek en archief.
Op 8 februari 1960 overleed dr. W. Beyerinck. Bij testament van mevrouw Geesje Beyerinck-Popping werden in 1960 alle bezittingen van de heer en mevrouw Beyerinck vermaakt aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Gesticht werd toen het Beyerinck-Popping-fonds waaruit bijdragen worden verleend aan studenten, die met een bepaald biologisch onderzoek bezig zijn.

Kenmerken

Datering:
1912-1956
Beschrijving:
Dr. W. Beyerink (1891-1960) 1912-1957
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0153 Dr. W. Beyerink (1891-1960) 1912-1957
VERKORT:
NL-AsnDA, 0153
Categorie:
  • Zonder categorie