U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.1. Historisch overzicht (Drents Archief)

Uw zoekacties: Zuivelfabrieken in Drenthe

0801 Zuivelfabrieken in Drenthe

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Historisch overzicht
0801 Zuivelfabrieken in Drenthe
1. Inleiding
1.1.
Historisch overzicht
(de gegevens van de afzonderlijke verenigingen zijn vermeld bij hun inventarissen)
In de tijd voorafgaand aan de negentiende eeuw was in Drenthe de zuivel- (lees boter) productie gering. Het land leende zich slecht voor de veehouderij en er traden regelmatig epidemieën onder het vee op. De veehouderij was daardoor geen specialisatie maar bijzaak. Bij lage opbrengsten in natura telde de kwantiteit meer dan de kwaliteit, waardoor de opbrengsten in geld uiteindelijk nog lager werden. Pas de negentiende eeuw bracht specialisatie in de veeteelt; de productie werd toen hoog genoeg voor export.
Tot in het midden van de negentiende eeuw was op de boerderijen de melkwinning en de verwerking van de melk tot boter onhygiënisch. De melk stond in vaten in de stal en werd vermengd met putwater en nieuwere melk, zodat de melk vaak zuur was voordat men genoeg bijeen had om boter te karnen. Kaas werd op de boerderij niet gemaakt. Ook de boterafzet was primitief. De kluiten werden geleverd aan een winkelier in ruil voor winkelwaren, of aan een rondtrekkende boterkoopman die de boter weer verkocht op een botermarkt. Nog steeds werd er meer gelet op de kwantiteit dan op de kwaliteit.
Aangezien door de overheid nagenoeg niets werd gedaan aan landbouwvoorlichting werd in 1844 het Drents Landbouw Genootschap (DLG) opgericht. Rond deze tijd dwong een graancrisis de boeren tot veeteelt, wat weer boteroverschotten veroorzaakte. Nadat in 1876 de boterexport naar de grootste afnemer Engeland ook nog begon af te nemen aangezien men daar de betere Deense boter verkoos, werd er vooral door het DLG gekeken naar betere bereidingswijzen voor de boter. In 1887 kwam in het DLG voor het eerst de fabrieksmatige boterbereiding ter sprake, als basis voor een constant betere kwaliteit van de boter. Met steun van het DLG werd in 1889 in Rogat de eerste stoomzuivelfabriek op coöperatieve basis gebouwd. Ook in andere plaatsen verschenen kleine (handkracht-) fabriekjes.
Toen rond de eeuwwisseling de overheid zich meer met de landbouw ging bemoeien, verdubbelde het aantal boerenbedrijven en daarmee het potentieel voor de zuivelfabriekjes, zodat Drenthe in 1903 het grootste aantal fabrieken telde. Er waren toen 102 inrichtingen waarvan 59 op handkracht en 43 op stoomkracht. Hiervan waren 38 op coöperatieve grondslag.
Diezelfde overheidsbemoeiing leidde, met de initiatieven van de coöperatieve zuivelfabriek in Grolloo, in 1897 tot de oprichting van de Bond voor Coöperatieve Zuivelfabrieken in Drenthe, die in 1901 met andere provinciale of regionale zuivelbonden besloot samen te werken in de (federatie) Algemene Nederlandse Zuivelbond, die in 1900 is opgericht.
Om de afzet van de boter beter te organiseren en de kwaliteit te verhogen, stimuleerde het DLG in 1887 het volgen van onderwijs aan de zuivelschool te Bolsward en begon het DLG met fabriekskeuringen, die vanaf 1900 door de Bond verricht werden. Ook was er van februari 1900 tot augustus 1914 in Meppel, de grootste botermarkt, een "botermijn" en werd in 1902 in Assen de Coöperatieve Centrale Boterknederij opgericht. Toen in 1908 de boterknederij bij gebrek aan deelname weer werd opgeheven, loste men het kwaliteitsprobleem op door concentratie in grotere stoomkrachtfabrieken.
Met ingang van 1897 begon men bij veel fabrieken de boeren niet alleen naar de geleverde hoeveelheid melk uit te betalen maar ook naar het vetgehalte van de melk. Alleen de boterwaarde van de melk werd betaald, de onder- en karnemelk gingen gratis terug naar de boerderij en werd daar weer veel gebruikt als veevoer. Toen er goedkoper en beter mengvoer op de markt kwam, ontstond er in de jaren 1920 een overschot aan ondermelk. Ondanks dat in deze tijd vele kaasmakerijen werden opgericht om de ondermelk te verwerken, bleef de ondermelkplas toenemen. Nadat in 1931 Engeland en Denemarken hun munt hadden gedevalueerd zodat de voorraden zich nog meer ophoopten en de prijzen kelderden, trad in 1932 de Crisis-zuivelwet in werking. Op basis van deze wet werd een fonds ingesteld voor toelagen op de geleverde melk. Deze wet werd in 1934 vervangen door de Landbouw-Crisiswet die de minister meer vrijheid gaf, zodat de veestapel werd verkleind en de ondermelkplas stabiel werd. In 1938 vond de Drentse Zuivelbond een verdere oplossing door de oprichting van de Drentse Ondermelk Organisatie (DOMO) met het doel de afvoer van de ondermelk naar fabrieken die wel in staat waren deze melk te verwerken.
De standaardisatie van de consumptiemelk in 1940 dwong de boeren voor hun melkverkoop de fabriek in te schakelen. Toch was er minder afzet door de oorlogsblokkade. Met name door de Provinciale Crisis Centrale, die onder het in 1939 opgerichte Rijksbureau voor Voedselvoorziening viel, werd de landbouw geherstructureerd. Er waren op dat moment 56 zuivelfabrieken in Drenthe, waaronder een particuliere. Veel zuivelfabrieken kenden de combinatie met een korenmalerij. Producten van de zuivelfabrieken waren dan boter, kaas, melkpoeder, gecondenseerde melk en caseine. In de loop van de oorlog daalde de melkontvangst bij de fabrieken steeds meer door gebrek aan kunstmest en veevoer en de verplichte inkrimping van de veestapel.
Ondanks alles stond in 1947 de Drentse boter in kwaliteit al tien jaar aan de (landelijke) top. Dit was o.a te danken aan de cursussen die aan melkers en melksters werden gegeven. De Drentse Zuivelbond, nog altijd bezig een betere oplossing te bedenken voor de ondermelkplas, kocht de coöperatieve zuivelfabriek in Beilen, die centraal in de provincie ligt, voor de DOMO. De DOMO werd omgedoopt tot Coöperatief Melkproductiebedrijf G.A. DOMO Beilen en de oprichting van een centraal bedrijf was een feit. Bij de oprichting werd bepaald dat het bedrijf een zuivere coöperatie was en in 1949 werd van overheidswege vastgesteld dat de DOMO alle ondermelk zelf mocht verwerken. Zo moesten leden-fabrieken die over onvoldoende ondermelk beschikten, voor hun consumptiemelkvoorziening het tekort aanvullen door aankoop bij de DOMO. Bij verscheidene fabrieken vielen ontslagen.
In 1950 werd besloten tot een meer gedecentraliseerde verspreiding van melkproducten in flessen, onder leiding van de DOMO. Fabrieken die hiervoor in aanmerking kwamen, o.a. die Rogat en Roden, moesten de producten echter onder het DOMO-merk leveren.
Hoewel enerzijds steeds grotere hoeveelheden melk centraal werden verwerkt, daalde anderzijds het aantal zuivelfabrieken nauwelijks: van 53 fabrieken in 1948 tot 51 in 1958. Toch was sanering van de bedrijven nodig, maar binnen de Drentse Zuivelbond ontstond de vrees dat dit doel niet gemakkelijk op vrijwillige basis zou kunnen worden bereikt. Een poging van het bestuur van het Drents Landbouw Genootschap om in de statuten de mogelijkheid van bindende besluiten op te nemen mislukte, daar niet de vereiste meerderheid van stemmen kon worden verkregen.
Vanaf 1957 telde naast het vetgehalte van de melk ook het eiwitgehalte mee voor de bepaling van de prijs van de melk. Dit vetgehalte werd via de Nederlandse Beschikking Melkstandaardisatie van 1959 in 1968 vastgesteld op 3,2%.
Ondertussen werd in 1966 de EEG-landbouwpolitiek bepaald: na een overgangsperiode waarbij onderlinge bescherming vervangen werd door een stelsel van heffingen die de binnenlandse prijzen naar buiten toe op een gelijk niveau brachten, moesten de prijzen, behoudens transportkosten, zonder heffingen gelijk zijn. Maar door de groeiende overschotten aan zuivelproducten in West-Europa, waarvan de financiering de lidstaten van de EG voor grote problemen stelt, werd het op economisch terrein onrustig in de zuivelsector. Op 28 juli 1968 zou de gemeenschappelijke markt in de EEG ingaan, doch het landbouwbeleid bleek niet krachtig genoeg. Daarom besloot een groot aantal verenigingen over te gaan tot de vorming van een Gemeenschappelijke Exploitatie in DOMO- verband, waardoor er met ingang van 1 april 1968 een grote zuivelconcentratie ontstond. Het gevolg hiervan was de sluiting van onrendabele bedrijven en een centrale productieplanning.
De toetreding van een vereniging tot de Gemeenschappelijke Exploitatie hield voor de vereniging in dat zij haar lidmaatschap van de Bond opzegde, zodat uiteindelijk na vermindering van het aantal leden van de Bond de diensten van de Bond in 1970 werden overgeheveld naar de DOMO en de Bond werd opgeheven.
Ten gevolge van de noodzakelijke schaalvergroting en rationalisering van de productiebedrijven in DOMO- verband na 1970 zijn de coöperatieve zuivelfabrieken toch tot duidelijke sanering overgegaan. Hierbij hebben de melkveehouders hun verenigingen opgeheven om vervolgens lid te worden van de DOMO. Om een sterke positie binnen de Europese Gemeenschap te verkrijgen zijn de DOMO en de FRICO (Friese Coöperatieve Zuivelindustrie en -handelsvereniging "FRICO" W.A.) op 1 januari 1980 gefuseerd tot de coöperatie FRICO-DOMO.

Kenmerken

Datering:
1888-1988
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0801 Zuivelfabrieken in Drenthe
VERKORT:
NL-AsnDA, 0801