Koninklijk bezoek in Drenthe

Door: Luc C. den Hartog 

“Op Koningsdag en de vrijdag ervoor achteloos het stadshart van Emmen binnen tuffen? Dat gaat niet lukken”, zo meldt RTV Drenthe. Deze maand viert Willem-Alexander namelijk voor het eerst zijn koninklijke verjaardag in Drenthe. Hoewel de koningsdagviering onder deze omstandigheden een primeur is, hebben koninklijke bezoeken aan Drenthe – van Lodewijk Napoleon in 1809 tot Beatrix in 2002 – een luisterrijke geschiedenis. Daardoor is 2024 om een tweede reden een heugelijk jaar voor koninklijke historie. Het is namelijk ook een eeuw geleden dat koningin Wilhelmina en prins Hendrik Drenthe bezochten in 1924. 

Armoede 

Aanleiding voor het bezoek was de schrijnende situatie in de zuidoosthoek. Turfwinning was sinds jaar en dag de primaire bedrijvigheid in die regio. Gedurende de negentiende eeuw moest turf geleidelijk het veld ruimen voor steenkool – een materiaal met een hogere verbrandingswaarde en derhalve veel beter geschikt voor de metaalindustrie. Steenkool was de brandstof van de toekomst. Dankzij wijdverbreide brandstofschaarste tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg de turfwinning nog een kortstondige impuls, maar na 1918 stortte de industrie geheel ineen. Twee jaar na de oorlog werd nog maar een vijfde van de turfvoorraad verkocht. Met grote werkeloosheid en armoede als gevolg. Tot overmaat van ramp diende het turfoverschot als brandstof voor een enorme brand in het veengebied. 

De veencrisis was van zo’n omvang dat koningin Wilhelmina zich in 1921 genoodzaakt zag hoogstpersoonlijk een bezoek te brengen. Terwijl zij zich waadde door het drassige veen, werd de koningin niet alleen aangegrepen door de armoede, maar raakte ook geïnspireerd door de volharding die de Drenten toonden. De huismoeders in het bijzonder. De Provinciale Drentsche en Asser courant van 9 december 1921 rapporteerde over het crisisbezoek: 

Er waren er, die in dagen niet warm geweest waren, die klaagden over de werkloosheid en ook…., die H. M. een en ander lieten zien: haar beddegoed, haar nette gordijntjes. Ja – in deze krotten wordt door vrouwen van bijna niets dikwijls wonderveel gedaan. Er zijn de vrouwen, die klagen, en er zijn de moedigen, de toonbeelden, vaak moeders van groote gezinnen, de altijd zorgenden, de zonnetjes in ellende-gezinnen. Een vrouw in de armoede is menigmaal een heldin. Er zijn heldinnen in het veen. 

Dergelijke rapportages, aangevuld met fotografisch materiaal, zette de veencrisis op de maatschappelijke agenda. Jan Tijmens Linthorst Homan (1873-1932), toenmalig commissaris van de koningin in Drenthe, richtte datzelfde jaar een Centraal Algemeen Comité (CAC) op om alle voor het veengebied bestemde armenhulp beter te kunnen coördineren. De vorst was een soort attractie, waar de blik van Nederland altijd op gericht was. Een koning of koningin – een ‘levende vlag’, in de bewoording van de Britse auteur en cabaretier Stephen Fry – kon zodoende effectief de aandacht vestigen waar die hard nodig was. 

Onrust en verzuiling 

Koninklijke bezoeken konden ook de nationale eenheid bevorderen. En dit was geen overbodige luxe in het Nederland van de jaren 20. De verzuiling – de maatschappelijke situatie waarbij verschillende bevolkingsgroepen zeer afgezonderd van elkaar leefden – was nog steeds in volle gang. Belangrijke oorzaak voor het bestaan van het CAC was dan ook om de initiatieven van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij enerzijds en de confessionele partijen anderzijds bijeen te brengen. 

Wegens de maatschappelijke onlusten was een koninklijk bezoek altijd spannend. In het veengebied speelden twee moeilijkheden. Ten eerste was het gebied voor een groot gedeelte rooms-katholiek (Wilhelmina was zelf Nederlands-hervormd) en ten tweede heerste er een angst voor rode sympathieën. Een voorbeeld de heersende spanningen is een uitvoerige briefwisseling tussen Linthorst Homan en Jan Knoppers (1870-1937), toenmalig burgemeester van Meppel. Burgemeester Knoppers had vernomen dat de koningin opnieuw Drenthe aan zou doen in 1924 en wilde graag meer details voor een gedegen voorbereiding. Hij schrijft de commissaris onder andere: “Gelukkig verlangt het over-overgroote deel mijner burgerij de Vorstin ook in haar midden te mogen ontvangen.” Dit was dus blijkbaar geen vanzelfsprekendheid. De ijverige burgemeester stelde ook voor om een erewacht te organiseren vanuit de Nationale Landstorm, een speciale legerreserve. De commissaris reageerde terughoudend: 

De toestand in Drenthe, ook in het Oosten, heeft, het oogenblik van de groote branden uitgezonderd, nooit aanleiding gegeven tot de veronderstelling, dat met de gewapende macht zoude moeten worden opgetreden en het komt mij niet zeer eigenaardig voor op den dag vóór den uitermate vredelievenden en vriendelijk bedoelen tocht naar het Oosten (6 Juni) een min of meer uitgebreid militair vertoon te arrangeeren. 

5 juni 1924 

Aanvankelijk stond een bezoek aan Meppel niet eens op het programma. Een uitvoerige rondgang door de stad kwam er dan ook niet van, maar er was wel tijd om op het station de trein stil te zetten, gevolgd door euforisch gejuich en een kennismaking met burgemeester en wethouders. Ook de erewacht van honderdtwintig man werd door Wilhelmina plechtig geïnspecteerd. Naar het schijnt had het Departement van Oorlog vernomen dat de gewestelijke Landstorm, ondanks de bezwaren van de commissaris, toch een detachering voor het bezoek had verzocht. Deze werd goedgekeurd door de koningin. Het zal de arme burgemeester een slapeloze nacht hebben bezorgd, want in een brief aan de commissaris schrijft hij: “U vergunne mij deze uitvoerige mededeeling aan den Eere Voorzitter, opdat U moge blijken, dat dit misverstand niet ligt bij den ondergeteekende, waar ik mij juist, na uw correspondentie ter zake, gaarne bij uw gevoelen heb neergelegd.” Om 10.02 uur stipt moest de delegatie in Assen zijn, dus het bezoek was na een ogenblik alweer afgelopen. 

De commissaris hield er een strakke planning op na en verzocht de betrokken burgemeesters “dat zooveel doenlijk stipt aan de opgegeven tijden zal worden gehouden.” Toen het hoofd van de school in Gasselternijveen de koningin verzocht op het met vaandels en vlaggen uitgedoste schoolplein het Wilhelmus te beluisteren, deelde de commissaris hem mede dat “de tijd vrij stelling niet zal toelaten, dat Hare Majesteit de Koningin in Gasselte stilhoudt, zoodat ik U niet anders kan toezeggen, dan dat bij de school langzaam zal worden gereden.” Verscheidene gemeenten ontvingen een soortgelijk bericht, waarbij de burgemeester op de hoogte werd gesteld van de straat waar de processie doorheen zou rijden. Onder andere Borger, Odoorn, Oosterhesselen, Zweeloo en Westerbork werden aangedaan met de auto. 31 mei schreef de commissaris aan de burgemeester van Hoogeveen: “Ik kan onder geen geval meegaan met een regeling die tijd kost al is het maar enkele minuten; het is mogelijk dat de tijd medevalt, doch ik moet met het tegendeel natuurlijk rekenen.” 

In tegenstelling tot het vorige bezoek, stond de rondgang van 1924 meer in het teken van de goede werken, initiatieven en bedrijvigheden in Drenthe. Eenmaal aangekomen in Assen nam de koningin een kijkje in het naar haar vernoemde ziekenhuis. Op de dag van het bezoek werd ook voor de tweede keer de Nijverheids- en elektriciteitstentoonstelling Assen (N.E.T.A.) gehouden – een uitgelezen kans om de nieuwste snufjes te bezichtigen. Onderweg naar de tentoonstelling stonden nagenoeg alle schoolkinderen van Assen langs de weg met een ballon in de hand. Bij het passeren van koningin en prins werden alle ballonnen losgelaten en het koninklijk paar toegejuicht. Na het middageten hield Linthorst Homan een uitgebreide toespraak in de Statenzaal van het Provinciehuis (hierover later meer). Voordat de dag besloten werd, sprak Wilhelmina nog enkele woorden: 

Vol waardeering ben ik tevens getuige geweest van den onvermoeiden arbeid en de toewijding van hen, die geroepen waren, de maatregelen ter leniging van den nood te beramen en uit te voeren en evenzeer van de houding der bevolking, ook van hen, die het zwaarst getroffen werden. Ik verheug mij er daarom over, dat hetgeen tot stand gebracht en wat daarmede heden al bereikt is, persoonlijk in oogenschouw te kunnen nemen. 

Hoewel het bezoek luchtiger was dan dat van 1921, verloor Wilhelmina de heersende armoede niet uit het oog. Linthorst Homan schrijft dat “H.M. de Koningin mij uitdrukkelijk heeft opgedragen er voor te zorgen dat Hoogstderzelve bezoek aan deze Provincie niet aanleiding zoude worden tot feestelijkheden of feestelijk vertoon of tot hulde betoogingen, die voor de deelenemers kosten met zich brengen, zulks met het oog op den in geldelijk opzicht slechten toestand van deze Provincie.” 

6 juni 1924 

Na het bezoek aan de Drentse hoofdstad, trok Wilhelmina de provincie in. Volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 juni was het uitstekend weer, al zij het een beetje aan de koude kant. Drenthe bezat die dag, aldus het NRC, “een tonigheid om schilders in extase te brengen.” 

Eerst naar Gieten, waar de plaatselijke houtvesterij bezig was met ontginningswerk. Daar ontmoette zij ook kamerlid Harm Smeenge. Via Gasselte, Borger, Odoorn en Eext vervolgde de koningin haar weg naar Emmen. In het gemeentehuis werden handen geschud met burgemeester en wethouders, waarop de burgemeester een redevoering hield. De koningin werd nogmaals hartelijk bedankt voor haar bezoek in 1921 en daarna werd zij op de hoogte gesteld van alle bedrijvigheid in de regio. Talloze werkverschaffingsprojecten waren aan de gang – het verbreden van kanalen en waterlossingen, het opleggen van wijken en het graven van het kanaal Coevorden-Anen. De burgemeester wist ook met trots mede te delen dat het drankgebruik met drieënzeventig procent was gedaald ten opzichte van 1919. Na alle ontmoetingen en een defilé stapte de stoet weer op de trein naar haar volgende bestemming: Coevorden. Maar niet voordat zij even in alle rust het middagmaal genuttigd hadden in de dinerwagon. 

In Coevorden ontmoette de koningin onder andere het gemeentebestuur in het stadshuis. Na de redevoering van de burgemeester, vond de hoofdattractie plaats. Wilhelmina had de eer om de eerste steen te leggen van een monument voor koster en schoolmeester Meindert van der Thijnen, de volksheld die een rol had gespeeld in het ontzet van Coevorden tijdens het Rampjaar (1672). De koninklijke stoet reisde vervolgens, met enkele omzwervingen, door naar Hoogeveen. De ‘in geldelijk opzicht slechten toestand’ was in acht genomen. De ereboog was eenvoudig beschilderd, en de meeste decoraties namen de vorm aan van bloemen en een Nederlandse vlag aan iedere woning. De hele dag door druppelden mensen Hoogeveen binnen om de gebeurtenis mee te maken. De Hoogeveensche Courant van 11 juni bericht: “Het geduld van al die menschen werd op de proef gesteld. De Koninklijke stoet was bijna een half uur te laat’’, de goede zorgen van de commissaris ten spijt. 

Toen koningin en prins aankwamen op het station en na een rondgang in de stad naar het gemeentehuis trokken, ging dit gepaard met enorm gejuich en huldebetuigingen, gevolgd door een (inmiddels tot traditie geworden) toespraak van de burgemeester. In het ziekenhuis Bethesda werden de patiënten bezocht. Een enkeling ontving zelfs een boeket van bloemen uit de tuin van Het Loo. Langs de weg terug naar het station hadden de grote schare mensen niet aan enthousiasme ingeboet. Na de zoveelste uitvoering van het Wilhelmus die dag, stapten koningin Wilhelmina en prins Hendrik weer op de trein, en lieten het ‘schilderachtige Drentse landschap’ achter zich. 

Epiloog: Jan Tijmens Linthorst Homan 

Na het bezoek liet de koningin verschillende dankbrieven versturen, alsmede een nieuwe golf noodhulp in de vorm van kleding en dekens. De coördinatie hiervoor viel wederom op de schouders van de commissaris. Was Wilhelmina het zeil, dan was Jan Tijmens Linthorst Homan de onvermoeibare wind. Daarom vond ik het passend dat hij hier het laatste woord krijgt, in de vorm van zijn te Assen gehouden redevoering. 

Het leed is nog niet geleden en de teekenen wijzen er op, dat ook de komende winter – moge het daarbij blijven! – voor menigeen groote zorgen zal brengen, maar toch trekken de wolken naar het schijnt langzaam op en ik hoop en vertrouw van ganscher harte, dat de tijd niet ver meer is, waarop ik in de plaats van de sombere berichten, die ik Uwer Majesteit in de laatste jaren moest brengen, met blijdschap en dankbaarheid de mededeeling zal kunnen doen dat Drenthe haar gang naar vooruitgang en beschaving met opgewektheid en vrucht heeft hervat. 


Bronvermelding 

  • RHC Drents Archief. Toegangsnummer 0048. Inventarisnummer 191.

  • RHC Drents Archief. Toegangsnummer 0048. Inventarisnummer 2042.

Literatuurlijst 

  • “ASSEN De N.E.T.A.” Provinciale Drentsche en Asser courant (Assen), april 24, 1924.

  • “Het Bezoek van H. M. de Koningin aan de Drentsche Venen.” Provinciale Drentsche en Asser courant (Assen), december 9, 1921.

  • “Koninklijk bezoek aan Drenthe.” Nieuwe Rotterdamsche Courant (Rotterdam), juni 6, 1924.

  • “Koninklijk bezoek aan Drenthe.” Nieuwe Rotterdamsche Courant (Rotterdam), juni 5, 1924.

  • Broekman, H. “Sociale innovatie in Drenthe: De ontwikkeling van de Stichting Opbouw Drenthe (1924-1972).” Proefschrift, Rijksuniversiteit te Groningen, Groningen, 1987.

  • Fasseur, Cees. “Bezoeken en bezocht worden.” In Wilhelmina: Krijgshaftig in een vormloze jas, 54-79. Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2001.

  • Gerding, Michiel. “Negentiende eeuw 1800-1900: ‘Waar ’t kind zijn moer verbrandt’.” In Geschiedenis van Drenthe: Een nieuw perspectief, eindredactie tekst Jan van der Meer, 103-176. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV, 2018.

  • Kort, Rien. RTV Drenthe. “Centrum Emmen op slot tijdens Koningsdag.” Maart 25, 2024.

  • Rinsema, T. J. Oranje in Meppel 1785-2001. Meppel-Amsterdam: Koninklijke Boom uitgevers, 2001.

  • Wilke, Margrith. “De steun aan het noodlijdende Drenthe: Commissaris van de Koningin J.T. Linthorst Homan en de crisis in de veenstreek (1921-1925).” In “Voor den opbouw van Drenthe”: Vrouwen, maatschappelijk werk en modernisering in Drenthe 1915-1951, 59-83. Assen: Koninklijke Van Gorcum en Stichting Het Drentse Boek, 2002.