U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1. Inleiding (Drents Archief)

Uw zoekacties: De Etstoel

0085 De Etstoel

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
0085 De Etstoel
1.
Inleiding
Mijn ambtgenoot in Groningen gaf in zijne inleiding op den inventaris der rechterlijke archieven, berustende in het oud archief in de provincie Groningen, de redenen op waarom door hem was afgeweken van het systeem, gehuldigd in den gelijksoortigen Utrechtschen inventaris. Het zou dus voor de hand liggen, een van beide systemen, door bevoegden ontworpen, ten voorbeeld te nemen. Sedert dien tijd is echter met nadruk betoogd de noodzakelijkheid van vereeniging der rechterlijke en administratieve gedeelten der plaatselijke archieven. Dit betoog liet aan klem niets te wenschen over en alle aanwezige leden der Vereeniging van Archivarissen vereenigden zich dan ook met de conclusie. Thans de rede van mr. Van Meurs lezende in de laatste aflevering van het Archievenblad *  , betreur ik het niet, een jaar geleden mijne stem vóór die conclusie te hebben uitgebracht.
Doch dit brengt tevens mede, dat mijn inventaris van de Drentsche rechterlijke archieven moet afwijken van de beide genoemden. Hij moet afwijken van beide, omdat in beide gehuldigd is het beginsel van splitsing der gemeente-archieven in administratief en rechterlijk, wat thans ook door beide heeren verworpen wordt. Dit systeem werd het scherpst doorgevoerd in den Groninger inventaris; vandaar dat de hierachter volgende dichter staat bij den Utrechter. De verschilpunten met dien inventaris zal ik dus kortelijk aangeven. Verschilpunten is echter niet juist, het enkelvoud is hier meer op zijn plaats: geene splitsing van archieven in rechterlijke en administratieve deelen. Dit systeem is in Utrecht aangenomen voor het archief van het Hof provinciaal, niet daarentegen voor de overige. Het eerstgenoemd archief is dus beschreven overeenkomstig het pleit van mr. Van Meurs; de juistheid daarvan behoef ik niet nader uiteen te zetten.
Ook Drenthe heeft zijn provinciaal hof (drost en 24 etten of wel etstoel) gehad, met de colleges, die het opvolgden tot 1811. De inventarisatie van archieven dier besturen kon dus op gelijke wijze geschieden. Anders stond het geval ten opzichte der stads- en dorpsgerechten of gelijk het in Drenthe heet schultengerechten. Deze behooren naar algemeen gevoelen niet gesplitst te worden. De logische consequentie hiervan is, dat hunne inventarissen dan ook niet opgenomen kunnen worden in één bundel, onder eenzelfden titel met dien van den etstoel. De schulten toch hadden zeer vele administratieve functiën, waarvoor zij verantwoordelijk waren aan Ridderschap en Eigenerfden (de Staten) en Drost en Gedeputeerden.
Wanneer nu de inventarissen van de archieven der schultengerechten zoowel zullen omvatten de stukken aan de rechterlijke als die aan de administratieve functiën van de schulten ontsproten, spreekt het vanzelf, dat die inventarissen zoowel aansluiten aan dien van de archieven van den etstoel enz. als aan dien van de Staten- archieven. Zij zullen dus afzonderlijk en niet in een der twee rubrieken moeten worden uitgegeven. Hetzelfde is het geval voor de andere archieven, met name voor die van de Staten en hunne gedeputeerden. Zal men, om verschillende redenen, niet ontwrichten de gemeentelijke archieven, dezelfde redenen verhinderen het splitsen van de centrale en andere archieven. De slotsom van een en ander is, dat in dezen bundel zijn bijeengevoegd de inventarissen van de archieven van drost en 24 etten (etstoel) en de verschillende colleges, die in verloop van tijd tot 1811 (de invoering der Fransche wetgeving) in de plaats van drost en 24 etten zijn getreden. Ter vergemakkelijking van het gebruik zijn die inventarissen, met behoud der splitsing in archieven naar gelang van de verschillende colleges, samengesmolten tot één inventaris met doorloopende nummering.
De wijze, waarop de verschillende archieven tot ons gekomen zijn, is zeer gemakkelijk na te gaan. Doorgaans toch werd aan het nieuwe college, dat in de plaats trad van het ontbondene, opgedragen het archief van zijn voorganger over te nemen. Van 1518 dagteekent het oudste protocol met vonnissen, gewezen door drost en 24 etten. Vrij geregeld loopt de serie dan door tot in de 17e , 18e en 19e eeuwen. Waarschijnlijk dagteekent dus van dien tijd eenige meerdere zorg voor het archief. Die zorg zal niet geheel toevallig zijn geweest, maar kan haren oorsprong gehad hebben in het feit, dat men toen misschien aanstelde een (vasten?) landschrijver, terwijl vroeger van het bestaan van zulk een ambtenaar niet blijkt.
Van de 14e en 15e eeuwen zijn slechts willekeurige verzamelingen van door den etstoel gewezen vonnissen bewaard, die waarschijnlijk door bij die rechtspraak belanghebbenden zijn vervaardigd. Dergelijke afschriften berusten dan ook niet in het Drentsch depôt , maar wel b.v. te Groningen, waarheen zij met boedelpapieren kunnen zijn verhuisd. Van de 16e eeuw zijn ons de protocollen met etstoelvonnissen bewaard gebleven, doch niet in eene volledige serie. Niet onopgemerkt mag blijven, dat o.a. gemist worden die van het jaar 1540, terwijl volgens een in den inventaris vermeld reçu van c. 1550 de ordelboeken van 1540 en 1543 ontvangen werden door Foeyse Claess Saeler(ss?) husfrowe. Of wij in het reçu bedoeld protocol van 1543 bezitten, is de vraag. Te betreuren is het, dat de gegevens uit dien ouderen tijd zoo luttel zijn of althans zoo verscholen liggen, dat wij eerst omtrent de 17e eeuw met meerdere zekerheid kunnen spreken.
In 1664 overleed Jacob Schickhart. In verband daarmede droegen Ridderschap en Eigenerfden op 29 September van dat jaar aan Drost en Gedeputeerden of eene commissie van hunnentwege op "ter eerster gelegener tijt de papijren ende chartres onder den overleden landtschrijver in bewaringe sijnde, 't sij dat deselve de landtschap, den heere drost ofte particuliere angaende, over te nemen ende volgents den voorigen voet, voor sooveele des nodich, onder den nu gekoren landtschrijver Sichterman te laeten verblijven, end d'andere daer 't behoort te laeten bewaren ofte volgen" *  .
Het resultaat van die opdracht is ons bewaard gebleven in drie inventarissen van de stukken, bevonden ten sterfhuize van den landschrijver, vervaardigd resp. op 26, 27 en 29 October 1664. De eerste en derde bevatten de archivalia, welke werden overgeleverd aan Drost en Gedeputeerden "omme ter secretarie bewaert te worden"; de tweede daarentegen die stukken, welke "overgelevert zijn aen den tegenwoordigen landtschrijver Wolter Sich- terman" (zie de hoofden der inventarissen). Dit verschil in bestemming is niet toevallig, maar wijst tevens aan den verschillenden aard der stukken: de stukken, die ter secretarie (n.l. van het landschap) zouden worden overgebracht en daartoe aan Drost en Gedeputeerden werden overgegeven, behoorden tot het archief van Staten en Gedeputeerde Staten * 
Immers in 1729 werd door Drost en Gedeputeerden eene commissie benoemd ter overname van de archivalia aanwezig bij de weduwe van den toen overleden landschrijver W.H. Ellents; uit den bij die gelegenheid opgemaakte inventaris blijkt, dat in hoofdzaak overgenomen werden stukken behoorende tot het archief van den etstoel. Ook op deze stukken moeten dus Drost en Gedeputeerden het oog gehad hebben, toen zij een tweetal harer leden opdroeg de overname van "de landtschaps- papieren"., de andere niet. Immers de tweede inventaris wordt geopend met de "lot- tingsprotocollen" en wijst op het archief van den etstoel. En wanneer wij nagaan de stukken, in die drie inventarissen vermeld, dan wordt volkomen bevestigd de stelling, waartoe wij gekomen zijn met betrekking tot den eersten en den derden tegenover den tweeden inventaris.
In den eersten inventaris worden vermeld de volgende stukken, die wij terstond herkennen als behoorende tot het Staten-archief:
(a) papieren betreffende de liquidatie met de generaliteit;
(b) papieren betreffende de admiraliteit van Zeeland;
(c) papieren betreffende de survivance van prins Hendrik Casimier;
(d) papieren betreffende het proces van `t landschap tegen den heer van Ruinen;
(e) papieren betreffende het landschap.
Daarnaast vinden wij stukken, die wij elders ontmoeten in inventarissen van landschapspapieren:
(a) papieren betreffende het klooster ter Apel, worden genoemd in den inventaris d.d. 1679;
(b) papieren betreffende het proces van de abdij te Dikninge tegen vrouwe Johanna van den Clooster, vindt men in den inventaris d.d. 1627;
(c) papieren betreffende het commandement van Coevorden, zijn vermeld in den inventaris d.d. 1679;
(d) papieren betreffende het accoord met den heer van Ruinen, zijn ook genoemd in den inventaris d.d. 1627.
En zoo zou ik kunnen doorgaan en van de meeste stukken wijzen op gelijknamige in het Staten-archief. Natuurlijk zal ik niet beweren, dat van alle stukken overtuigend is aan te toonen, dat zij behooren tot dat archief; maar toch meen ik uit het medegedeelde deze slotsom te mogen trekken, dat hoogst waarschijnlijk de stukken, genoemd in den eersten inventaris, behoorden tot de archieven van de Staten van Drenthe, en dat zij daarom dan ook zijn overgebracht naar de secretarie van het landschap en niet zijn gevoegd bij het archief van den etstoel of overgegeven aan den nieuw opgetreden landschrijver.
De derde inventaris bevat alleen registers en andere stukken betreffende de grondschatting. Deze behooren ongetwijvfeld in het archief der Staten, en waren alleen in handen van den landschrijver gesteld in verband met zijne werkzaamheden te dien opzichte op last der Staten. Sedert 1664 zijn zij dan ook in hunne archieven verbleven; en toen de klerk ter landschapssecretarie in 1679 een inventaris opmaakte van die archieven, gaf hij van de grondschattingsregister en -papieren eene uitvoerige beschrijving (men zie den inventaris van 1679). Volkomen terecht werden dan ook deze stukken in 1664 aan Drost en Gedeputeerden overhandigd, opdat zij gevoegd konden worden bij de archieven der Staten ter landschapssecretarie bewaard.
Geheel anders was het gesteld met de papieren, genoemd in den tweeden inventaris, althans met het meerendeel daarvan, waarin wij het archief van den etstoel kunnen herkennen. Daaronder noem ik:
(a) de protocollen der lottingen en goorspraken,
(b) de "breuckenregisters",
(c) "verscheyden criminalia".
Omtrent de landrechten is geen zekerheid; het kan zijn, dat deze, alle of gedeeltelijk, exemplaren zjn aan den etstoel uitgereikt, maar ook, dat zij exemplaren waren, behoorende tot de archieven der Staten en aan den nieuwen landschrijver overgegeven, omdat hij als secretaris optrad in hunne vergadering. De vijf registers met resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden eindelijk behooren ongetwijfeld tot het archief van den etstoel, gelijk zij ook nu nog daarin aanwezig zijn (het exemplaar voor de Staten toch besloeg minder deelen).
Na het overlijden in 1729 van den landschrijver mr. W.H. Ellents wordt wederom door Drost en Gedeputeerden medegewerkt, opdat de "landschapspapieren" zouden overgedragen worden aan den nieuwen titularis. Zij droegen daartoe een eene commissie uit haar midden op, bij de weduwe van den overleden landschrijver de stukken te lichten en ze aan zijn opvolger mr. H.J. Ellents over te geven. Ingevolge die opdracht werden overgenomen 5 groote vurenhouten kisten met boeken en papieren, waarvan een summiere inventaris werd opgemaakt. Deze inventaris bevatte wederom "landschapspapieren", een bewijs dat men ook nu het archief van den etstoel daaronder begreep en dat dus die term niet alleen doelt op de archieven der Staten en Gedeputeerde Staten.
Evenals in den 2den inventaris van 1664 vinden wij hier naast het archief van den etstoel vermeld de registers met resolutiën van Ridderschap en Eigenerffden, verder de "reeckendaghs prothocollen" en eindelijk "stadt-, gasthuys- , kerckenreeckeningen van Coevorden", die niet aan den etstoel maar aan de Staten of hunne gedeputeerden zullen zijn ingezonden. De tweeledige werkzaamheid van den landschrijver, zoowel bij de Staten als bij den etstoel, was natuurlijk de oorzaak van de bijeenbewaring van stukken uit beider archieven.
In 1795 werd natuurlijk, evenals zoovele ambtenaren, ook de landschrijver uit zijn post ontzet. Voor ons heeft dat ontslag dit voordeel, dat wederom werd overgegaan tot overname volgens inventaris van de onder hem berustende archivalia. Doch wij ontvangen niet 1 maar 3 inventarissen, waarschijnlijk een gevolg van de verschillende bewaarplaatsen, waarover de landschrijver beschikte. Van de stukken, in de eerste twee inventarissen genoemd, blijkt dit: de eerste inventaris noemt ons de archief stuken aanwezig "in de landschrijverskamer", de kamer in het landshuis ter beschikking van den landschrijver. De tweede somt op de archivalia "staande aan het huis van den landspander Coors". Deze stukken, alle bewaard wordende in localen der landsregeering, werden terstond bij de wijziging van bestuur overgenomen in naam der Provisioneele Representanten.
Doch behalve die 2 inventarissen bezitten wij nog een derden en wel van stukken "uit handen van den gewezen landschrijver ¿.ontvangen en overgenomen". Zou de onderstelling te gewaagd zijn, dat wij in dien inventaris moeten zien de lijst der archivalia, die de landschrijver te zijnen huize be- waarde? Ware dit niet het geval, waren deze stukken geborgen in een aan het landschap behoorend vertrek, waarom dan de overige stukken overgenomen half Februari en deze eerst op den laatsten April en 9 Juni 1795? Waarom dan de overige stukken overgenomen buiten de tegenwoordigheid van den aftredenden ambtenaar, en deze uit zijne handen ontvangen? De eenige oplossing, die aan- nemelijk schijnt, is, dat ook in 1795 de landschrijver sommige stukken te huis bewaarde, gelijk voorheen de gewoonte was geweest, maar wat nu in onbruik was geraakt. Een bevestiging onzer onderstelling levert het volgende. De derde inventaris is gesplitst in 2 rubrieken: behalve de stukken, uit handen van den afgetreden landschrijver overgenomen door zijn opvolger, worden daarin opgenoemd andere, die hij overnam in tegenwoordigheid van een Gecommitteerden Representant.
Deze laatstgenoemde stukken worden grootendeels vermeld in den eersten inventaris en kwamen op den dag der overgifte (9 Juni) dus van de secretarie van het landschap. De andere stukken kwamen dus blijkbaar niet van de secretarie, anders toch zou bij de afgifte wel eveneens toezicht zijn uitgeoefend: zij kwamen dus uit eene particuliere bewaarplaats van den aftredenden landschrijver, waarschijnlijk uit zijne woning. De derde inventaris bevat dus zoowel eene décharge voor den afgetreden functionaris als een bewijs van ontvangst voor den Gecommitteerden Representant, die den nieuwen landschrijver stukken aanwezig ter secretarie van het landschap overhandigde.
Wanneer wij de in de inventarissen genoemde stukken nagaan, zien wij, dat de archivalia uit de Staten- archieven bijna geheel verdwenen zijn; bijna, immers het rekenboek betreffende het ba- taillon Oranje-Drenthe en de registers van den rekendag bewijzen, dat de scheiding nog niet in allen deele is voltrokken; terwijl het protocol betreffende Coevorden twijfel bij ons opwekt, of dit wel zoude behooren in het archief van den etstoel. De wijzigingen in 1791 van het college van drost en 24 etten in raden in den hove van justitie heeft, voorzoover mij bekend is, op de bewaring en ordening der stukken geen invloed uitoefend. De opvolging van het nieuwe college ging zonder schok, hoeveel er ook ten goede gewijzigd werd. Een ander geval was het, toen in 1799 de nieuwe etstoel werd opgeheven en zijne functiën werden overgenomen door het departementaal gerechtshof te Kampen. Het behoeft geen betoog, dat het nieuwe college wenschte de archieven te bezitten van zijn voorgangers, dus ook van den etstoel van Drenthe. Daartoe werd opgemaakt een "inventaris van de secretarie-stukken, zoo en in voegen na Campen zijn getransporteerd", waarin bij de stukken werden aangeteekend de kisten, waarin zij verpakt werden.
Niet lang evenwel zouden de Drentsche papieren worden bewaard buiten 's landschaps grenzen. Het departementaal gerechtshof vond groot bezwaar in de toepassing van het hem vreemde Drentsche landrecht. Daarom besloot het departementaal bestuur van Overijssel, dat het gelijknamig bestuur van den Ouden IJssel vervangen had, tot oprichting van 2 hoven van justitie, een voor Overijssel en een voor Drenthe. Het Drentsche hof zou wederom den ouden titel, etstoel, ontvangen, terwijl eene instructie werd vastgesteld. De archieven der oudere colleges zouden naar Assen teruggezonden worden ten behoeve van den nieuwen etstoel, doch tevens zou deze ontvangen afschrift van alle besluiten en vonnissen betreffende Drentsche zaken, afschrift van alle uitgegane brieven betreffende Drentsche zaken, alle stukken betreffende processen in Drentsche zaken, kortom dat gedeelte van het archief van het departementaal hof, dat op Drenthe betrekking had. Op 1 December 1802 gaf de secretaris van den etstoel kwijting voor de ontvangst van de bewuste archivalia. Een paar weken later ontving hij van mr. C. Pothoff, die over deze jaren de functie van landschrijver had vervuld, nog eenige goorsprakenregisters, informatiën enz. over 1800-1802.
De invoering van de Fransche wetgeving heeft ook den etstoel van Drenthe van het tooneel verbannen. Op 27 Februari 1811 werden opgemaakt een "Inventaris van meubilen behorende in de localen van het gerechtshof van Drenthe" en een "Inventaris van boeken, charters, papieren en effecten, behorende tot de secretarie van het gerechtshof in het gewezen departement Drenthe, opgemaakt door den secretaris mr. J. H. Willinge". In dezen laatsten inventaris wordt vastgesteld, dat de archivalia beschreven in de inventarissen d.d. 1802 nog alle aanwezig en in goeden staat zijn, waarom afschrift daarvan gegeven wordt. Alleen de stukken over 1802-1811 worden in eene nieuwe lijst vermeld. Eene andere lijst d.d. 11 Maart 1811 bevat de "stukken de criminele justitie betreffende", door den gewezen procureur-generaal bij het gerechtshof van Drenthe gedeponeerd ter secretarie van de rechtbank ter eerster instantie in het arrondissement Assen. Ter griffie van de rechtbank en van de opvolgende rechtscolleges zijn de archieven sedert verbleven, totdat zij in 1894 door mijn voorganger zijn overgenomen.
Wanneer geene andere afkomst is aangegeven, zijn de stukken afkomstig van de arrondissements- rechtbank te Assen.

Kenmerken

Datering:
1518-1811
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0085 De Etstoel
VERKORT:
NL-AsnDA, 0085