Op den landdag van 19 Maart 1726 besloten Ridderschap en Eigenerfden -, "opdat sommige schatbeurders of pagters 's lands gelt niet in haar eijgen mogten converteeren of reets geconverteert hebben", - Drost en Gedeputeerden te verzoeken en te machtigen tot bevel aan alle schatbeurders en pachters, "hare boeken met een korte staat van hun in de karspels instaande restanten tegens eene te praefigeerene tijd over te geven". En dit opdat men met de boeken van den ontvanger-generaal zou kunnen nagaan, of hunne administratie in orde was. Drost en Gedeputeerden riepen naar aanleiding hiervan op 28 November 1726 de schatbeurders op, gevolg te geven aan de resolutie van Ridderschap en Eigenerfden van 19 Maart te voren en daarom "tegens naastkomenden rechtdag van den 14en Januarij 1726 (lees 14 Januari 1727) een exacte staat of notule in onse vergaderinge .. . in te leveren, hoeveel schattingen jeder van de carspelluiden onder haar schatbeurderije ten agteren is...."
18 Maart 1727 bepaalden Ridderschap en Eigenerfden, met het oog op de duizenden guldens, door sommige schatbeurders als onbetaald opgegeven, dat "alle schatbeurderen verplight (zouden) wesen op den eersten Maert jaarlijks, een dagh à drie onbehaalt, an hunne carspellieden rekeninge te doen met specificatie van namen en summen, ten einde klaarlijk kan geblijken, hoeveel en onder wie de nalatigheit schuilt.. ." (op straffe voor de schatbeurders van 100 gulden bij verzuim).
"Welke rekeningen an de secretaris of landschrijver voor de respective landsdagen sullen worden overgelevert, om daarvan verslagh te doen na tijdts gelegentheid". Tengevolge hiervan vinden wij rapporten van gecommitteerden ad hoc en besluiten betreffende de betaling der restanten vermeld in de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 24 Februari 1728, 22 Maart 1729; 14 Maart 1730, 20 Maart 1731, 18 Maart 1732, 17 Maart 1733, 16 Maart 1734, 15 Maart 1735, 29 November 1735, 13 Maart 1736.