Volgens art. 13 der instructie voor het college van Gedeputeerden van Drente d.d. 13 September 1603 was aan dat college toevertrouwd: '' 't beleit, directie ende dispositie over die penningen, die bij de landtschap Drente, so tot goede regeringe ende "welstandt van deselve als oick tot stuer van den orloge ende de "bescherminge van de Vereenichde Provinciën, bi generaele middelen van consumptiën, ommeslaegen ende andersints alrede geaccordeert sijn ende voortane van tijtt te tijt noch geconsenteert "sullen wordden; midtsgaeders van de domeinen, geestelicke "goederen ende andere incompsten van de landtschap." De comptabelen moesten echter telken jare rekening doen "voer alsulcke gedeputeerde, als de landtschap daertho sall committeeren." Tevens werd bepaald, dat de "ontfanger van de gemeene middelen, benevens de principaele penningen van de verpachtinge "van deselve middelen, oick gehouden (zou) sijn te verandtwoerden "van de rantsoenpenningen" (resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 23 September 1603).
De door Ridderschap en Eigenerfden aldus gecommitteerden tot het afhooren van de rekeningen der aan 't landschap rekenplichtige ambtenaren noemden zichzelf gecommitteerden tot de rekeningen.