U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.1.1. Algemeen (Drents Archief)

Uw zoekacties: Zoeken in de toegangen Rijkslandbouwleraar / Rijkslandbouwconsulent voor Drenthe

0154 Rijkslandbouwleraar / Rijkslandbouwconsulent voor Drenthe

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis van de dienst
1.1.1. Algemeen
0154 Rijkslandbouwleraar / Rijkslandbouwconsulent voor Drenthe
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis van de dienst
1.1.1.
Algemeen
De bemoeienis van de overheid met de landbouw begint omstreeks 1800. In dat jaar werd Jan Kops benoemd tot Commissaris voor de zaken van de landbouw. Op zijn verzoek stelde raadspensionaris Schimmelpenninck de Commissies van Landbouw in (1805). Deze commissies zouden het door Kops ontworpen program ten uitvoer brengen en de regering in alle agrarische kwesties van advies dienen.
De instructie van 1805 stelde vast, dat in elk departement van de Republiek een Commissie van Landbouw zou worden ingesteld (in het Departement Holland twee). Op den duur leden deze commissies een schijnbestaan, al werden zij bij Souverein Besluit in 1814 in ere hersteld. Bij K.B. van 7 januari 1851 hief de regering deze commissies echter op. De archieven van deze commissies bevinden zich in de provinciale archiefbewaarplaatsen van de Rijksarchiefdienst. De reeds bestaande particuliere landbouwverenigingen (in Drenthe was al reeds in 1844 opgericht "Het Genootschap ter Bevordering van den Landbouw in Drenthe", thans Drents Landbouw Genootschap) namen toen de behandeling van de landbouwproblemen over.
Na de grote landbouwcrisis in 1878 ging de overheid zich weer bemoeien met de landbouw. Bij K.B. van 16 september 1886, nr. 28, stelde de regering een landbouwcommissie in en een van de maatregelen, die de commissie voorstelde, was de benoeming van rijkslandbouw- en rijkstuinbouwleraren. De titel van Rijkslandbouw- en Rijkstuinbouwleraar is bij K.B. van 24 februari 1920, nr. 20, gewijzigd in die van Rijkslandbouw- en Rijkstuinbouwconsulent. Het structurele verband waarin de Rijkslandbouw- en Rijkstuinbouwleraren zijn geplaatst, is weergegeven in het schema op pag. 11. Ter toelichting hierop kan het volgende dienen.
Van 1892-1898 ressorteert de betreffende dienst onder twee departementen. Voor landbouwonderwijsaangelegenheden onder dat van Binnenlandse Zaken afd. O (onderwijs). Voor de overige landbouwzaken onder dat van Waterstaat, Handel en Nijverheid, afd. L (landbouw). In 1898 worden de landbouwzaken overgebracht van het departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid naar dat van Binnenlandse Zaken, afd. L (landbouw). Nadien zijn de landbouwzaken en het landbouwonderwijs steeds onder één departement gebleven. In 1901 gaan deze bemoeienissen met landbouw en -onderwijs over naar het departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid. In 1905 vindt een afsplitsing plaats van Waterstaat. Er ontstaat dan een departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, waar de landbouw- en onderwijszaken vallen onder afdeling V.
In 1906 wordt de afdeling Landbouw omgezet in de Directie van de Landbouw (bij K.B. van 7 maart 1906, nr. 12, gewijzigd bij K.B. van 30 mei 1913. nr. 63 en opnieuw vastgesteld bij K.B. van 20 mei 1914, nr.55), die nadien onder verschillende departementen resorteert. Deze Directie van de Landbouw krijgt een aantal afdelingen. Van 1906-1939 ressorteren de rijkslandbouw- en tuinbouwleraren/-consulenten tezamen onder één van die afdelingen.
De Rijksland- en tuinbouwleraren/-consulenten zijn bij Koninklijk besluit als zodanig benoemde ambtenaren, die hun taak uitoefenen ingevolge een instructie (MB van 30 april 1892 nr. 1828, afd. O; MB van 11 januari 1895 nr. 27, afd. O; MB van 25 mei 1901 nr. 1243, afd. I; MB van 11 november 1911 nr. 12611, afd. II; MB van 22 december 1923 nr. 1704, afd. II; MB van 12 april 1948 nr. LAZ 623). Aan hen wordt een standplaats met ambtsgebied aangewezen. Van 1892 tot 1914 geschiedt dit bij M.B. In 1914 krijgt de Directeur-Generaal van de Landbouw ingevolge het gewijzigde instellings-K.B. van de Directie van de Landbouw deze bevoegdheid.
De eerste Rijkslandbouwleraar in Drenthe was H.D.S. Hasselman, benoemd bij K.B. van 2 oktober 1891 nr. 22, met ingang van 1 november 1891. Hij kreeg als standplaats Assen toegewezen. Van de activiteiten van deze eerste Drentse rijkslandbouwleraar is zeer weinig bekend, ook al omdat van zijn archief alleen enkele proefveldverslagen zijn aangetroffen (zie inv. nr. 34). Als opvolger van Hasselman werd in 1895 Jacob Elema benoemd. Van deze benoeming als zodanig is geen archiefstuk aanwezig, maar in het register van ingekomen stukken van 1895-1901 (zie inv. nr. 1) is als eerste stuk vermeld een binnengekomen schrijven van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 maart 1895 inzake zijn benoeming tot Rijkslandbouwleraar en als tweede stuk een schrijven van dezelfde minister van 13 maart 1895 inzake de aanstelling per 16 maart 1895. Als standplaats werd aangewezen Hoogeveen, later Assen. Tot aan zijn pensionering in 1937 heeft Elema alleen de hem toegewezen taak vervuld.
Zoals hierboven is vermeld is de taak van de Rijkslandbouwleraar/Rijkslandbouwconsulent vastgelegd in een instructie, vastgesteld bij ministeriële beschikkingen. In het algemeen omvat deze taak de bevordering en ontwikkeling van de landbouw in de verschillende ambtsgebieden. Deze taak is in drie delen te splitsen en wel
a. voorlichting
b. onderzoek
c. onderwijs
Als belangrijkste aspecten van de voorlichting zijn te noemen:
1. individuele voorlichting d.m.v. mondelinge en schriftelijke adviezen, artikelen in dag- en vakbladen, medewerking aan uit te geven boekwerken e.d.
2. groepsvoorlichting in de vorm van: lezingen, excursies, demonstraties e.d.
3. contacten met diverse landbouworganisaties, gemeentelijke en provinciale overheden
4. advisering van Hoofden van Afdelingen, Directeuren-Generaal enz. van het Ministerie inzake landbouwproblemen in Drenthe.
Speciaal de advisering aan de kleine Drentse boer inzake ontginning, bemesting, bestrijding van ziekten, o.a. de Hooghalense ontginningsziekte e.d. (waarvoor vele kilometers moesten worden gefietst!) heeft deze rijkslandbouwleraar zeer veel waardering gebracht. Maar niet alleen op provinciaal niveau, ook landelijk werd zijn grote kennis en ervaring met alle mogelijke landbouwproblemen op grote waarde geschat, hetgeen o.a. blijkt uit het feit, dat hem werd gevraagd zitting te willen nemen in een commissie die plannen moest ontwerpen voor de totstandkoming van een bos in de gemeente Amsterdam (zie schr. d.d. 9 jan 1929, 13 jan 1929, 23 jan 1929: inv. no. 27; zie ook de onderwerpen-index: nevenfuncties op blz. 26 en 27). Voor het onderzoek werden alle mogelijke proeven genomen, waarbij de oplossing van bemestingsproblemen grote belangstelling had. Hiervoor werden proefvelden aangelegd bij particulieren al of niet in samenwerking met een landbouwvereniging en al of niet gesubsidieerd door het rijk. Van deze proefvelden werden jaarlijks verslagen gemaakt (zie inv. no. 33 t/m 36).
Voor verdere ontwikkeling van de landbouwende bevolking in Drenthe kan de rijkslandbouwleraar worden gezien als de grote animator, die in lezingen, artikelen of persoonlijke bezoeken de mensen aanspoorde zich te bekwamen door cursussen of scholen te bezoeken. Door zijn invloed kwamen dan ook cursussen tot stand of werden scholen opgericht door contacten te leggen met landbouwonderwijzers en/of organisaties. Daarnaast zorgde hij, ook door zelf les te geven, dat op meer plaatsen zgn. cursussen voor opleiding tot akte LO werden georganiseerd. Van ministerie-zijde werd hij tevens belast met inspectie op cursussen en scholen, hetgeen zich bepaalde tot de controle op de besteding der subsidies en toezicht op het onderwijs.
Naast al deze onderwijs-activiteiten zien we de rijkslandbouwleraar ook nog optreden als echte leraar aan de Middelbare Landbouwscholen te Groningen en Emmen en de Hogere Landbouw-, Tuinbouw- en Bosbouwschool, thans Landbouwhogeschool, te Wageningen.
Bij Koninklijk besluit van 4 december 1918, no. 45, (zie inv. no. 22) werd benoemd tot Rijksveeteeltconsulent te Assen de heer I. Sybesma, hetgeen inhield dat alle activiteiten op het gebied van rundveeteelt, varkens-, schapen- en geitenfokkerij met ingang van die datum door de rijkslandbouwleraar moesten worden overgedragen aan genoemde functionaris. Ook zijn activiteiten t.a.v. zuivelaangelegenheden waren maar zeer beperkt, daar in een deel van deze periode in Drenthe ook een zuivelconsulent werkzaam is geweest.
De algemeen erkende waardering, die Elema vooral in Drenthe, maar ook in het gehele land genoot, komt tot uiting door het feit dat de Gemeenteraad van de Gemeente Hoogeveen bij schrijven van 15 okt 1926 (zie inv. nr. 26) besloot een straat naar Jakob Elema te noemen. Voorts benoemde het Drents Landbouwgenootschap te Assen Elema tot erelid en stichtte bij zijn 25-jarig ambtsjubileum in 1920 het zgn. Elema-fonds, waarbij werd bepaald dat de rente van het bijeen gebrachte geld zou worden besteed voor de bevordering van het landbouwonderwijs in Drenthe in de ruimste zin. In overleg met Elema werd in 1949 aan dit fonds een andere bestemming gegeven en wel: bevordering van de landbouw in Drenthe in de ruimste zin en eventuele uitgaven zouden kunnen worden betaald uit de rente en het kapitaal boven ¿ 20.000. Dit Elema-fonds wordt beheerd door het Hoofdbestuur van het Drents Landbouwgenootschap te Assen.
Koninklijke waardering voor Elema kwam tot uiting door zijn benoeming tot Officier in de Orde van Oranje- Nassau (K.B. van 27 augustus 1926, nr. 5- zie inv. nr. 26). Dat Elema ook gezien werd als bij uitstek deskundige op het gebied van grondverbetering en wel speciaal de ontginning, blijkt uit zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te Wageningen bij K.B. van 5 maart 1918 nr. 32 (schr. van 14 februari 1918 van de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, zie inv. nr. 22) om onderwijs te geven in grondverbetering, voor zover betreft ontginning van zand- en veengronden, wallen, kleidelven en aanwending van terpaarde. Voordien was hij al benoemd tot leraar en buitengewoon leraar bij K.B.'s van 31 oktober 1913, nr. 48 en van 18 september 1917 nr. 31. Op 1 juli 1938 werd hem eervol ontslag verleend als buitengewoon hoogleraar.
[De gegevens vermeld in dit overzicht zijn deels ontleend aan de inventaris van de archieven van de Rijkslandbouwdiensten in Zeeland deel II: archief van de Rijkslandbouwleraar / rijkstuinbouwconsulent voor Zeeland en Noord-Brabant (1901-1955), vervaardigd door J.J. Dijkman, hoofdregistrator van de Centrale Afdeling Post- en Archiefzaken van het Ministerie van Landbouw en Visserij, en aan gegevens uit het archief van het Ministerie.]

Kenmerken

Datering:
1890-1941
Beschrijving:
Rijkslandbouwleraar / Rijkslandbouwconsulent voor Drenthe 1892-1936
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0154 Rijkslandbouwleraar / Rijkslandbouwconsulent voor Drenthe
VERKORT:
NL-AsnDA, 0154