De jongere tak Nederlandse Van Heidens stamde als gezegd af van Alexander Carel rijksvrijheer, 1767 rijksgraaf van Heiden (1709-1776). Zijn militaire loopbaan - hij bereikte in elk geval de rang van kapitein - lijkt al spoedig op de achtergrond te zijn gedrongen door zijn carrière aan het stadhouderlijk hof als kamerjonker, spoedig kamerheer van Prins Willem IV en na diens overlijden grootkamerheer van diens weduwe. Die hoedanigheid en zijn Overijsselse basis, de havezate Den Dam onder Hellendoorn, hebben zeker een rol gespeeld bij zijn aanstelling in 1748 tot Drost van Coevorden en de Landschap Drenthe als opvolger van C. baron van Dongen tot de Klencke. De toedracht is wel curieus. Bij overeenkomst van 1668 tussen Drenthe en Overijssel was een toerbeurt overeengekomen voor de nominatie voor het Drostambt. In 1748 zou de beurt aan Overijssel zijn geweest, maar intussen hadden beide gewesten, als onderdeel van het Generaal Redres, afstand gedaan van hun rechten ten gunste van de Erfstadhouder. Prins Willem IV gaf nu te kennen, de voorkeur te geven aan een nominatie volgens oude gewoonte, hetgeen betekende: door Overijssel, met dien verstande dat hij het wel op prijs zou stellen indien A.C. van Heiden zou worden genomineerd. De Staten van Overijssel droegen daarop C.D. van Coevorden tot Rande en Van Heiden voor, de Drentse Staten kozen Van Heiden, en de Prins keurde toen diens benoeming goed *  . Van Heiden verkocht Den Dam en verhuisde naar het inmiddels aangekochte huis Laarwoud te Zuidlaren, waarop hij vervolgens de van de familie Van Dongen aangekochte gerechtigdheid van de havezate Vledderinge verlegde.

Voor havezaten had Van Heiden een kiene belangstelling: van J.P.A. Canter kocht hij Ther Borch onder Eelde, dat hij aan een verre verwant, F.O. von Dörnberg Heiden, verkocht. Van H.R.W. van der Feltz kocht hij de gerechtigdheid van de havezate Entingen, rustend op het huis Vredeveld onder Assen, en bracht die over naar een keuterij aan de Steendijk, marke Loon, eveneens onder Assen, waarna hij het geheel verkocht aan zijn zoon S.P.A. van Heiden Reinestein. De naam Entingen blijkt vervolgens aan het begin van de 19e eeuw in Zuidlaren te liggen: G.J. van Heiden, over wie later, noemt zich "tot Entingen" en doelt daarmee op een huis waar hij woont samen met de moeder van zijn schoonzuster, I.C.S.W. gravin van Heiden Hompesch geb. von Weitolshausen genannt Schrautenbach. Later, wanneer de laatste mannelijke Van Heiden Reinestein Laarwoud bewoont, verblijven zijn zuster en zwager De Milly op Entingen. Onduidelijk is echter hoe de verlegging van de naam Entingen naar Zuidlaren in zijn werk gegaan is.