De al genoemde Sigismond Jacques graaf van Heiden Reinestein (1771-1830), een man van veel bescheidener postuur dan zijn vader, fungeerde van 1791 tot 1795 als rentmeester der domeinen in Drenthe. In 1803 hield hij zich bezig met de leniging van de nood in het door brand getroffen Zuidlaren. Na tijdelijk zijn vader te hebben vervangen was hij lid van de Raad van Financiën van Drenthe, waarna hij in 1806 werd geroepen om zitting te nemen in het Wetgevend Lichaam van het Koninkrijk Holland. Nadien was hij nog lid van de Generale Raad van het Departement van de Westereems. Pogingen om de familie haar prominente voor-revolutionaire positie bij de restauratie te hergeven stuitten af op de "clan" rond mr. P. Hofstede. Van 1815 tot 1830 had S.J. van Heiden Reinestein zitting in de Tweede Kamer en was tegelijk buitengewoon kamerheer des Konings. Uit zijn huwelijk met zijn "nicht" Anna Sophia Dorothea van Heiden Hompesch (1789- 1869) sproten vier kinderen: mr. Louis graaf van Heiden Reinestein (1809-1882), ongehuwde laatste stamhouder, vrijwillig flankeur tijdens de Tiendaagse Veldtocht, burgemeester van Zuidlaren, kantonrechter te Assen, lid van de Tweede Kamer, commissaris des Konings in Groningen en onderwijl buitengewoon kamerheer des Konings. Dan Marie Frédérique Isabelle (1813-1874), gehuwd met P.A.G. de Milly, Carel Constant Sigismond (1820- 1823) en Isabella Carolina Sophia Wilhelmina (1823-1886), met wie de familie uitstierf.