U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.8. Verklarende woordenlijst (Drents Archief)

Uw zoekacties: Maatschappij van Weldadigheid

0186 Maatschappij van Weldadigheid

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.8. Verklarende woordenlijst
0186 Maatschappij van Weldadigheid
1. Inleiding
1.8.
Verklarende woordenlijst
Ambtenaar: Benaming van iedereen die een (betaalde) functie vervulde in de Maatschappij, dus van bakkersknecht tot wijkopzichter en algemeen directeur.
Arbeidershuisgezin: Arme mensen die niet in staat waren tot eigen onderhoud, maar die wel wilden werken en binnen de Maatschappij een eigen hoeve konden onderhouden.
Bestedeling: Kind dat via een contract met een particulier persoon of een instantie in een der koloniën kwam en meestal in een gezin werd ingedeeld (zo "besteedden" ook rijkere mensen wel eens een kind aan de Maatschappij "uit").
Gestichten: Deze werden vanaf 1822 gebouwd, toen bleek dat vele gemeenten liever het overschot aan bedelaars, landlopers en wezen, dat hun gevangenissen bevolkte, wilden opsturen naar de Maatschappij dan nette arme gezinnen, die wel hard wilden werken om "hogerop te komen", zoals aanvankelijk voor de vrije of gewone koloniën de bedoeling was geweest (zie aldaar). Blijft het bevolkingsaantal van de vrije of gewone koloniën al sinds circa 1824 gelijk (dat wil zeggen circa 400 kolonistengezinnen of ongeveer 2300 kolonisten in de drie koloniën samen), het bevolkingsaantal van alle gestichtsbewoners samen bedroeg al snel circa 4500 personen, en onder hen zijn dan alleen de belangrijkste bewoners. De gestichtsbewoners werden ook zonder hun medewerking en tegen betaling (aan de Maatschappij) opgestuurd. Eigenlijk werden zij meestal van het ene gesticht (in hun woonplaats) naar het andere (Veenhuizen of Ommerschans) overgeplaatst. Veenhuizen en Ommerschans waren dan ook even onvrij als de plaatselijke armhuizen. Ook wat de bedelaars, wezen enz. betreft was het de bedoeling dat zij opgevoed werden tot een beter bestaan (de bij en in de gestichten wonende personen als hoevenaars en arbeidershuisgezinnen hadden de status van vrije of gewone kolonisten).
Hoevenaars: Benaming van hen die in een hoeve bij de gestichten in Veenhuizen en Ommerschans woonden (de gewone of vrije kolonisten woonden ook alle in een hoeve en waren dus ook eigenlijk hoevenaars, maar zij werden meestal kolonisten genoemd).
Ingedeelde personen: Personen, meest kinderen, die bij gezinnen van vrije kolonisten al waren ingedeeld voordat deze naar de Maatschappij kwamen. Dat kon zo zijn doordat een gezin tevoren al een pleegkind in huis had genomen, maar ook doordat bij voorbeeld een armbestuur kind en gezin had samengevoegd speciaal ter gelegenheid van het opsturen naar de koloniën. In de beginjaren van de Maatschappij voegden de gemeente- en armbesturen ook wel zogenaamde "gezinnen" samen ter opzending naar de Maatschappij. Deze gezinnen bestonden uit twee volwassenen (die "huisverzorgers" genoemd werden) en vier "losse" kinderen (die dan in de registers van de Maatschappij "ing." achter hun naam kregen).
Kwekelingen: Meestal kinderen van vrije kolonisten, arbeidershuisgezinnen of hoevenaren (een enkele maal van een bedelaar), of kinderen direct van buiten de Maatschappij komend, die voor het werk op het land werden opgeleid in de landbouwschool (met internaat) te Wateren.
Strafkolonist: Een persoon die, of een gezin dat voor kortere of langere tijd uit de gewone koloniën of Veenhuizen in Ommerschans werd geplaatst, op de "binnenwal" (zie de handleiding Overzicht van de vrije koloniën en gestichten en de bevolking van de Maatschappij van Weldadigheid), na het plegen van een vergrijp tegen de regels van de Maatschappij. Na circa 1850 werd er in Veenhuizen I of II ook wel eens een enkele strafkolonist geplaatst of iemand "gedetacheerd".
Subcommissies: Plaatselijke besturen van de over het gehele land verspreide leden van de Maatschappij. Volgens de oorspronkelijke bedoeling zou de Maatschappij een vereniging van particulieren zijn, wier contributie voldoende moest zijn om "de armen te verheffen". Er waren stedelijke commissies, in steden met een rechtbank van eerste aanleg, en dorpscommissies, in dorpen die onder de jurisdictie vielen van een rechtbank van eerste aanleg. De subcommissies, samengesteld uit stedelijke en dorpsnotabelen, zorgden voor het innen van de contributie en het zenden ' voor dit geld ' van personen naar de koloniën.
Veteranen: (Oud-)militairen die ongeschikt en niet meer nodig waren voor de dienst en die hun wachtgeld, ziektegeld of pensioen konden aanvullen door het vervullen van (meestal opzichters-) diensten en/of het wonen in de gestichten.
Vrijboeren: Kolonisten uit de vrije of gewone koloniën, die de hoeven waar ze woonden hadden gekocht en daarin als werkelijk vrije mensen leefden.
Vrije of gewone koloniën: Deze koloniën werden het eerst gesticht (in 1818) met het idealistische doel verarmde, "geschikte" gezinnen te verheffen tot een hogere "levensstandaard". Voor het "geschikt" zijn golden zeer strenge eisen, die men al snel moest laten varen. Daarna waren de vrije koloniën de plaats waar gezinnen die het elders in de gewone maatschappij niet konden bolwerken, maar waarvan de leden wel wilden werken, gehuisvest konden worden. De gemeenten, armhuizen en subcommissies stuurden (tegen betaling aan de Maatschappij) de gezinnen op, die door hen voor de koloniën waren uitgekozen en die aan de verhuizing hun medewerking wilden verlenen of die zich voor de verhuizing aanboden. Volgens de huidige maatstaven zou men de vrije of gewone kolonisten niet "vrij" noemen: ze waren aan zeer strenge regels onderworpen (indien men zonder overleg vertrok, gold dat bij voorbeeld als desertie), maar in vergelijking met de gestichtsbewoners waren de vrije of gewone kolonisten inderdaad vrij (zie ook Gestichten).

Kenmerken

Datering:
1818-1970
Beschrijving:
Inventaris van de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0186 Maatschappij van Weldadigheid
VERKORT:
NL-AsnDA, 0186
Categorie:
  • Zonder categorie