U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.1. Voorgeschiedenis (Drents Archief)

Uw zoekacties: Drents Landbouw Genootschap

0225 Drents Landbouw Genootschap

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Voorgeschiedenis
0225 Drents Landbouw Genootschap
1. Inleiding
1.1.
Voorgeschiedenis
N.B. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de volgende literatuur:
Z.W. Sneller, Geschiedenis van de Nederlandse Landbouw 1795-1940, Groningen, 1951, p. 7-11, 38, 44, 235, 236.
J.A. Faber, "De Achttiende Eeuw", in: De Economische Geschiedenis van Nederland, Groningen, 1977, red. J.H. van Stuijvenberg, p. 161.
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, "De Patriotse-Bataafse-Franse tijd (1780-1813)", in: De Economische Geschiedenis van Nederland, Groningen, 1977, p. 186,187.
J. Linthorst Homan, Schetsen van I. de Nederlandse Staatszorg voor de Landbouw vóór 1900, II. Drentsche Landbouworganisaties (lezing gehouden in 1937), p 2-6.
Rijksarchief in Drenthe, Archief van de Commissie van Landbouw in Drenthe.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was geheel op de koophandel ingesteld. Haar functie was die van algemene stapelmarkt, waar goederen uit alle landen werden aangevoerd en verhandeld, en tussenhandelaar, rechtstreeks bemiddelend tussen vreemde gebieden. Aan die koophandel werd het gehele overige bedrijfsleven ondergeschikt en dienstbaar gemaakt.
Naast handel, koopvaardij en nijverheid bleef de landbouw in het schemerduister: hij moest wijken voor deze grotere belangen. Weliswaar nam de landbouw in het geheel van de economie een belangrijke plaats in, maar die werd door de tijdgenoten herkend noch erkend.
In de loop van de 18e eeuw werden echter symptomen waarneembaar, die voorboden waren van een herwaardering van de landbouw. Deze kentering van inzicht ontstond door buitenlandse ontwikkelingen en door de verandering die zich voltrok in de binnenlandse economie, toen de stapelmarkt en de tussenhandel gaandeweg zwakker werden en de Republiek steeds meer op eigen voortbrenging was aangewezen. In Engeland verschenen technische landbouwverbeteringen, vergezeld van agrarisch-juridische hervormingen. In Frankrijk en Duitsland ontstond een sterke opwaardering van de landbouw, de "voedingsbodem van alle volkswelvaart". In de Republiek wonnen deze inzichten eveneens veld, waardoor de landbouw geleidelijk aan eerst naast en toen zelfs boven handel en nijverheid kwam te staan. Mr. Van den Heuvel, een in die tijd vermaard econoom, stelde dat de landbouw "de eerste noodwendigheden des levens en de ruwe materialen voortbrengt, de komst (= nijverheid) dezelfde daarna bewerkt als een beloning voor het werk". Men nam hier ook kennis van de inzichten van de Engelse vernieuwer Jethro Tull, wiens werk over de nieuwe wijze van landbouwen kort na 1700 in het Nederlands werd vertaald. Men was bereid deze theorie na te volgen, zij het met vaderlandse bedachtzaamheid.
De patriotten wensten uitbreiding van de bestaansmogelijkheden. Om dit doel te bereiken werd o.a. in 1777 de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen opgericht, die ook de landbouw tot zijn werkterrein rekende. Een jaar eerder was in Amsterdam ' specifiek voor de agrarische sector ' de Maatschappij ter bevordering van den Landbouw tot stand gekomen.
Het jaar 1795 veranderde de economische structuur van ons land grondig. Door Engeland werd het van de zee afgesneden, de sluikhandel kwam onder steeds scherpere controle. Holland werd in deze situatie geheel teruggeworpen op de "oerproductie" van de landbouw, die nu de grondslag werd van ons volksbestaan. Niet alleen de economische, ook de staatkundige structuur van ons land veranderde in 1795, en daarmee ook de rol van de centrale overheid. In de oude Republiek met zeven zelfstandige provincies en met een zwak centraal bestuur ontbrak een politiek van overheidsbemoeienis. Nu, in de Bataafsche Republiek, waren de voorwaarden voor overheidsbemoeienis wel aanwezig. Wilde de nieuwe centrale regering echter de directie van de landbouw voeren, dan moest zij beschikken over degelijke kennis van de toestanden binnen deze bedrijfstak.
Het gewicht dat de overheid aan de landbouw hechtte kreeg in 1800 vorm in de benoeming van een afzonderlijke Commissaris tot de Zaken van den Landbouw, J. Kops, die rechtstreeks onder de (in 1798 aangestelde) Agent van Nationale Oeconomie, J. Goldberg, kwam te staan. Behalve dat hij zich een grondige kennis van de Nederlandse landbouw eigen maakte, zette Kops zich enorm in voor de verbetering van de landbouwtechniek. Hij maakte een begin met de opbouw van een ambtelijk apparaat tot regeling van alle landbouwaangelegenheden. Hiertoe werd in 1805 in ieder departement (provincie) een Commissie van Landbouw ingesteld, die het door Kops ontworpen programma van staatsbemoeienis ten uitvoer moesten brengen en die de regering in alle agrarische kwesties van advies moesten dienen. Ze moesten inlichtingen verzamelen, nieuwe gewassen propageren en ontginningen stimuleren.
De Commissies van Landbouw waren vrijwel uitsluitend samengesteld uit aristocratie en patriciaat: grootgrondbezitters, leden van de departementale besturen, hoogleraren, juristen, medici. Zo bestond de Drentse commissie in 1810 uit de heren J.H.P. van Lier (voorzitter). W.J. van Heiden, J. van Riemsdijk, G.R.W. Kymmell, R.O. van Holthe en J.L. Tonckens. De commissies werden gefinancierd uit het landbouwfonds. Dit was een uitbreiding van het Veefonds, dat in 1799 was ingesteld ter bestrijding van de toentertijd gevreesde runderpest. Kops, die al spoedig inzag dat het hem toegewezen budget niet toereikend was, had aangedrongen op de financiële verruiming van het Veefonds, waardoor hij weer over de nodige geldmiddelen kon beschikken.
Onder koning Lodewijk Napoleon heeft Kops zijn werk kunnen voortzetten, maar toen ons land in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd was het afgelopen. Ook het landbouwfonds verdween.
Toen Nederland in 1813 weer zelfstandig werd, is ook weer aan de landbouw gedacht. Koning Willem 1 stelde Kops opnieuw aan en ook de Commissies van Landbouw werden in ere hersteld. Maar evenals voor de inlijving liepen ook nu de pogingen van Kops tot centralisatie op een mislukking uit en teleurgesteld legde hij in 1815 zijn werkzaamheden neer om een professoraat in de landhuishoudkunde in Utrecht te accepteren. Met hem verdween hiermee de centrale leiding vanuit Den Haag. Weliswaar werden de Commissies van Landbouw gehandhaafd, maar ze werden meer en meer als provinciale organen beschouwd en werden voortaan ook Provinciale Commissies van Landbouw genoemd. Ongetwijfeld hebben ze in de provincies nuttig werk verricht, maar als apparaat van staatszorg voor de landbouw schoten ze tekort. Ze zijn sterker gedecentraliseerd gebleven dan Kops had bedoeld.
De post van Kops bleef onvervuld en zodoende verloor de regering allengs het geregeld contact met de Commissies, en daarmee met de landbouw. Door deze ontwikkeling bestond de staatszorg niet langer uit constante leiding maar uit het nemen van losse maatregelen op technisch en economisch terrein. Zo naderde men het midden der 19e eeuw, met een overheidsbemoeienis die zich beperkte tot technische landbouwverbetering en een bescherming van staatswege van de landbouwprijzen.
Een andere tijd brak nu echter aan. Omstreeks 1840 werd de gedachte van vrijheid en van eigen kracht steeds sterker en ook op landbouwgebied voelde men zich aangetrokken tot het particulier initiatief. Stuk voor stuk verrezen in deze periode de provinciale landbouwmaatschappijen en landbouwgenootschappen, de eerste in Groningen in 1837. De overheid stelde zoveel vertrouwen in deze ontwikkeling, dat zij zich nu geheel terugtrok; tenslotte zijn in 1851 de Commissies van Landbouw opgeheven. De merkwaardige situatie deed zich nu voor dat men al het werk aan het particulier initiatief overliet en dat de staat vrijwel niets voor de landbouw deed, maar dat de verschillende provinciale besturen nog leiding poogden te geven aangezien zij in 1815 waren belast met de provinciale landbouwzorg. In menige provincie geven de voorgeschreven jaarlijkse verslagen van Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten inzake de provinciale toestand uitvoerige landbouwgegevens. De Drentse verslagen uit deze jaren zijn ware documenten van landbouwkennis en landbouwstatistiek!
Hoewel Provinciale Staten van Drenthe tussen 1813 en 1859 (de Drentse Commissie van Landbouw speelde al vanaf 1815 geen rol van betekenis meer) nog heel wat reglementen en voorschriften op landbouwgebied hebben uitgevaardigd, liepen de zaken stroef. Meermalen waren er meningsverschillen, ook over de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten in bijzondere landbouwaangelegenheden. Het zwakke punt in deze hele situatie was de passieve houding van de landbouwers, die doorgaans te individualistisch of te onontwikkeld waren om het nut van goede voorlichting en goede samenwerking in te zien. Slechts enkelen zagen de betekenis van agrarische groepsvorming, naar het voorbeeld van het vooral in Engeland zo sterk opbloeiende verenigingswezen. Zij propageerden de oprichting van verenigingen en maatschappijen.

Kenmerken

Datering:
1844-1981
Beschrijving:
Drents Landbouw Genootschap 1844-1965
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0225 Drents Landbouw Genootschap
VERKORT:
NL-AsnDA, 0225
Categorie:
  • Zonder categorie