U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.2.2. Van herengenootschap naar landbouworganisatie (Drents Archief)

Uw zoekacties: Drents Landbouw Genootschap

0225 Drents Landbouw Genootschap

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.2. Het genootschap
1.2.2. Van herengenootschap naar landbouworganisatie
0225 Drents Landbouw Genootschap
1. Inleiding
1.2. Het genootschap
1.2.2.
Van herengenootschap naar landbouworganisatie
Het Genootschap ter Bevordering van de Landbouw in Drenthe is opgericht door mannen die weliswaar de landbouw welgezind waren, maar die toch tot de kleine bovenlaag van de bevolking behoorden. De voorzitter, jhr. R.A. van Echten van Holthe, was lid van Gedeputeerde Staten, president-commissaris van de Drentse Kanaalmaatschappij te Hoogeveen en lid van het Kerkelijk College van Toezicht in Drenthe. Dr. B. Verver, benoemd tot secretaris-thesaurier, was dierenarts te Meppel. De leden van de Directie, J. van Konijnenburg, mr. P. van der Veen en A. van der Vlies, bekleedden respectievelijk de functies van directeur van de Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid te Frederiksoord, advocaat te Smilde en Rijksontvanger te Havelte *  . Deze "heren" vormden het bestuur en nog tientallen jaren na de oprichting zou het bestuur worden gevormd door "heren". Van een zekere bevoogding van de boeren is onder die omstandigheden ongetwijfeld sprake geweest. Anderzijds was het zo dat slechts enkele boeren genoeg organisatorische kennis en ambitie bezaten om een bestuursfunctie te kunnen bekleden. Zonder de "heren" zouden de landbouwmaatschappijen ook niet in een zo vroeg stadium zijn opgericht, en evenmin zouden ze zoveel goede invloed op de landbouw hebben uitgeoefend. De relaties die de bestuursleden met regeringskringen onderhielden, hebben ze dikwijls gebruikt om maatregelen te verkrijgen die aan de verlangens van de boeren tegemoet kwamen *  .
Deze "heren", gekozen uit de groep notabelen die het Genootschap oprichtten, waren meestal op een of andere wijze bij de landbouw betrokken of oefenden hun maatschappelijke functie uit temidden van de boeren. Zij zagen het moeizaam bestaan van de boeren en zagen ook, dat de rentabiliteit van het boerenbedrijf aanzienlijk kon worden verhoogd. Met veel ambitie en groot geduld probeerden zij de landbouw uit zijn achterlijkheid en isolement te halen, hetgeen slechts zeer langzaam lukte. Van de kant van de boeren ondervonden ze daarbij weinig medewerking en zelfs weinig begrip. Aanvankelijk deden ook weinig boeren mee. Wantrouwend en afwachtend keek de conservatieve agrarische bevolking tegen het nieuwe genootschap aan. Zeer geleidelijk en pas na verloop van vele jaren werden er meer boeren lid en kwamen ze eerst in de afdelingsbesturen en later ook in het hoofdbestuur *  .
Aanvankelijk uitgegaan van één lichaam, kwam er in 1846 al een belangrijke wijziging in de organisatie doordat het Genootschap werd verdeeld in vier districten: Meppel, Assen, Hoogeveen en Dalen. Deze districten waren weer onderverdeeld in een aantal gemeenten. In artikel 3 van het ontwerp-reglement van 1846 lezen we dat deze verdeling tot stand is gekomen "ten einde het doel des Genootschaps zoo veel mogelijk te bereiken". Dit doel luidde nu: de bevordering van landontginning, landbouw, veeteelt en landhuishoudelijke nijverheid. Het bestuur kreeg door deze wijziging een andere samenstelling, doordat nu ook de voorzitters van de vier districten erin zitting hadden. Er was nu een secretaris èn een thesaurier, en de drie directieleden kwamen er niet langer in voor *  . Het Genootschap had overal plaatselijke leden. In 1852 werden de vier districten door een nieuwe reglementswijziging in vier provinciale afdelingen veranderd *  . Bij de reglementswijziging van 1877 ten slotte ontstonden er vijf nieuwe afdelingen *  .
Kort na de eeuwwisseling werd de discussie geopend over een reglementswijziging die beslissend zou worden voor het karakter van het DLG. De bedoeling was dat de dorpslandbouwverenigingen zich bij het Genootschap zouden aansluiten. De desbetreffende reglementswijziging werd in 1903 goedgekeurd. Sinds dat jaar kende het DLG naast gewone leden ook algemene leden, dat wil zeggen plaatselijke onderafdelingen van ten minste twintig leden. De opzet was duidelijk: van het DLG, dat tot dan toe een "vrij autocratische instelling van voormannen, geleid door heren" was geweest, een meer algemene vereniging maken. Een vereniging waarin ook de kleine boeren zich thuis zouden voelen.
Ondanks deze wijziging traden de landbouwverenigingen als zodanig nauwelijks tot het DLG toe. In 1909 waren het er nog slechts twee, terwijl evenmin onderafdelingen waren gevormd. In dat jaar waren er maar liefst 104 landbouwverenigingen in Drenthe. Voortdurend werden pogingen ondernomen om deze verenigingen bij het Genootschap te doen aansluiten. Van de kant van de verenigingen bestond wel bereidheid tot aansluiting, maar dan moest er wel iets veranderd worden bij het DLG, dat zich tot dat moment bij voorbeeld zeer weinig bemoeide met coöperatieve aankoop. En dat was nu juist een van de redenen geweest waarom de landbouwverenigingen waren ontstaan *  . Het duurde tot 1918 voordat de reeds in 1903 goedgekeurde en in 1912 vastgestelde reorganisatieplannen werden uitgevoerd, waarbij het DLG zijn huidige vorm kreeg *  .
Aanvankelijk was voorgesteld om het Genootschap te vormen uit de bestaande landbouwverenigingen. Dit stuitte echter op weerstanden. Gezocht werd toen naar een verhouding waarbij de invloed van de verenigingen niet te groot werd en persoonlijke leden de meerderheid van de stemmen in de Algemene Vergadering konden behouden *  . Uiteindelijk werd overeengekomen dat het Genootschap voortaan zou worden geformeerd uit kleine afdelingen van meer plaatselijke aard. De vijf oude regionale afdelingen vervielen dus. De afdelingen moesten ten minste uit 25 leden bestaan en konden worden gevormd door bestaande landbouwverenigingen, die met al hun leden konden toetreden *  .
De provincie werd verdeeld in vijf kieskringen. Elke kieskring hield in het voor- en najaar een kringvergadering, waarheen de afdelingen die tot die kieskring behoorden, hun afgevaardigden stuurden. De voornaamste taak van de kieskringen was het leveren van leden voor het Hoofdbestuur, waarbij elke kieskring niet meer dan drie bestuursleden mocht afvaardigen. Het totaal aantal bestuursleden uit alle kieskringen kwam zodoende op 15, aangevuld tot 17 met de voorzitter en de secretaris-penningmeester. "Routinezaken" worden afgehandeld door het Dagelijks Bestuur, dat bestaat uit de voorzitter, de vice-voorzitter, drie leden van het hoofdbestuur en de secetaris-penningmeester *  .
De Algemene Vergadering bleef het belangrijkste orgaan. Zij bepaalt in hoofdlijnen de gang van zaken en neemt de besluiten, die door Hoofdbestuur en Dagelijks Bestuur moeten worden uitgevoerd. Zij geeft gelegenheid uiting te geven aan wat er leeft in de afdelingen.
Het resultaat van deze reorganisatie was overweldigend. In één jaar tijds werd het ledental vervijfvoudigd. Tot 1918 was slechts een beperkt deel van de Drentse boeren aangesloten, waardoor het DLG toch min of meer naast de praktijk van de landbouw stond. In 1918 was het niet langer de vereniging van de "heren", maar werd het in één klap de vereniging van de Drentse boeren *  . Nu was er een opbouw van onder af ontstaan. Eerst moest getracht worden zoveel mogelijk landbouwers in één lichaam samen te krijgen, waarna door hen een hoofdbestuur, een voorzitter en afgevaardigden ter algemene vergadering konden worden verkozen *  . Van 1918 af was het DLG meer gefundeerd op dorpslandbouwverenigingen, waarbij er veel meer activiteit werd gevraagd van de Drentse boeren zelf.

Kenmerken

Datering:
1844-1981
Beschrijving:
Drents Landbouw Genootschap 1844-1965
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0225 Drents Landbouw Genootschap
VERKORT:
NL-AsnDA, 0225
Categorie:
  • Zonder categorie