U kunt via onze reserveringstool een afspraak inplannen en aangeven welke archiefstukken u op dat moment wilt inzien.

1.1. De familie Oosting (Drents Archief)

Uw zoekacties: Familie Oosting en aanverwante geslachten

0361 Familie Oosting en aanverwante geslachten

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. De familie Oosting
0361 Familie Oosting en aanverwante geslachten
1. Inleiding
1.1.
De familie Oosting
De familienaam Oosting is volgens de patronymicale uitgang -ing vermoedelijk een van oorsprong oud-Drentse naam. De naam komt in de oude archiefstukken ook voor als Oestinge, Oestyrgen, Oistinck en Oostingh. De vroegste vermelding welke tot nu toe bekend is komt voor in een in het cartularium van het klooster Dikninge opgenomen charter van 11 november 1362 *  . In dit charter bericht Johannes, abt van het Mariaklooster te Dikninge, aan de bisschop van Utrecht dat, ten gevolge van een begiftiging van een altaar in het kerspel Borck (Westerbork), ten behoeve van de aan dat altaar dienst doende priester verbonden zullen worden enige goederen. Tot deze goederen behoorde onder andere "Oestinge, 't goed van Rodolphus gezegd Bloemen", te Westerbork. Verder komt in een tweetal inschrijvingen in dit cartularium van het klooster Dikninge een Rolof Oestinghe als "geërfde" (eigenerfde) voor onder diezelfde plaats in 1408 *  . Ook in Uffelte (gemeente Havelte) stond een huis met de naam "Oestinge". In het archief van het kapittel van St. Pieter te Utrecht bevindt zich een gerechtsbrief uit 1438 van de Deken van Drenthe waarbij het huis "Oestinge" te Uffelte op bepaalde voorwaarden uit de "horige echt" ontslagen en in roggepacht uitgegeven wordt aan Ludeken Oestinge *  . Of bovenvermelde personen van oorsprong de voorouders zijn geweest van de in deze inventaris beschreven familie Oosting is langs genealogische weg niet aantoonbaar. Opvallend is echter wel het dragen van de voornamen Rodolphus (Rolof/Roelof) en Ludeken in beide families.
De in deze inventaris beschreven archiefstukken hebben betrekking op de ambtelijke tak van de familie Oosting welke, voor zover tot nu toe bekend is, van oorsprong uit Meppel afkomstig is. Men was in deze plaats in het begin eigenerfde boer en men behoorde tot de belangrijke ingezetenen. De vroegste vermelding van de naam Oosting in deze plaats komt voor in een charter van 1508. Het betreft dan Luytgen Oestinge. Op "Sunte Symon ende Judan avent dee twyer apostelen" (27 oktober) 1508 verklaren Henrick Helmichssoen, Roeloff Holle en Luytgen Oestinge, "karckmeisters" van Meppel, dat zij aan Claes Eppinge te Hesselte hebben verkocht een pacht van 5 hertog Philips guldens *  . In 1609 is sprake van het "Luichien Oostinge goet" te Nijeveen (ten noord-westen van Meppel). In dat jaar ontstaat er een kwestie tussen de kerkvoogden van Kolderveen en Johan Henrick Everts te Nijeveen betreffende het betalen van een halve mudde roggepacht, die genoemde Everts, gebruiker van de helft van "Luichien Oostinge goet" te Nijeveen, aan de St. Antonis vicarie te Kolderveen moet betalen. Bovendien moet uit dit zelfde "goet" een halve mudde roggepacht worden betaald aan de pastorie te Meppel *  . Zowel Luytgen Oestinge als Luichien Oostinge moeten van oorsprong de voorvaders zijn geweest van Lambert Oosting die te Meppel leefde van c. 1549 tot c. 1607.
Deze Lambert Oosting is de langs genealogische weg te bewijzen voorvader van de hierna beschreven leden van de familie Oosting. De naam van zijn echtgenote is evenmin als de datum van haar doop bekend. Ook het jaar waarin zij huwden is niet bekend. Waarschijnlijk was de naam van haar moeder Beerte Wolters. Lambert Oosting was eigenerfde en werd onder andere op 1 mei 1598 door de stadhouder graaf Willem Lodewijk van Nassau tezamen met enige aanzienlijke Drenten gekozen om in de landschap Drenthe de hervorming tot stand te brengen *  . Verder wordt hij genoemd in de resoluties van de stad Hasselt wanneer hij op 28 mei 1581 getuigt tezamen met enkele getuigen dat een bepaald stuk land onder Hasselt valt *  . Uit het huwelijk van Lambert Oosting werden 2 zonen geboren, Hendrik en Roelof. Van hen is geen doopdatum bekend. Hendrik Oosting huwde met Anna Laurens, dochter van Wycher Laurens. Hij behoorde tezamen met zijn broer Roelof en zijn neef Timan Oosting tot de schenkers van de kerkklok aan de N.H. kerk te Meppel in 1611 en betaalde hiervoor ? 9 *  . Verdere gegevens over hem ontbreken. Roelof Oosting leefde van c. 1580 tot 1646 en huwde voor de eerste maal met Geesje Arens en een tweede maal met Arentgen Coops. Hij was onder andere landdagcomparant en legde hiervoor in 1619 de eed af *  . Van Roelof Oosting weten we dat hij uitgestrekte landerijen bezat en tevens verscheidene huizen te Meppel.
In de grondschattingsregisters *  van deze plaats van 1630 staat Roelof Oosting als een van de hoogst aangeslagenen genoteerd. Hij bezit er dan een huis en hof en 12 koeweiden. In 1641 komen daarbij 5 dagmaten zaailand. In 1642 zijn de 12 koeweiden uitgebreid tot 14 en heeft hij zijn bezit verder uitgebreid met een tweede huis en hof en 5 kampen grasland met een oppervlakte van 14 dagmaten. In 1646 bezit hij buiten de genoemde onroerende goederen vier huizen te Meppel waaronder de "gasthuys huysen". Eén huis bewoonde hij zelf, de overige werden verhuurd. Bovendien bezat hij een boerderij te Dwingeloo met daarbij acht en een halve mudde bouwland en een kwart waardeel in de marke van deze plaats *  . Deze boerderij, waaruit een erfpacht moest worden betaald van 4 pond per jaar aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht *  verhuurde hij ook. Al had Roelof Oosting uitgebreide bezittingen, in dit familiearchief zijn geen stukken bewaard gebleven waaruit dit blijkt. De oorzaak hiervan is vermoedelijk het volgende geweest. Roelof Oosting overleed in 1646. Zijn eigendommen kwamen aan zijn vrouw Arentgen Coops. Zij overleed naar alle waarschijnlijkheid in 1668 of 1669 want in dat laatste jaar vond de scheiding en deling plaats van de nalatenschap van dit echtpaar *  . Door deze scheiding werd het geheel der onroerende goederen verdeeld onder hun kinderen, 3 zonen en 1 dochter, en verbrokkelde het eens zo uitgebreide bezit van Roelof Oosting. De dochter, Dancke Oosting, was reeds in 1659 overleden. Voor haar kinderen, te weten Henrick, Roelof, Geesien en Anneken, traden op als mombaren haar broers Coop en Wolter Oosting. Zou Dancke Oosting, indien zij in 1669 nog in leven zou zijn geweest, 1/4e deel van de nalatenschap hebben gekregen, nu werd het nog weer eens verdeeld onder haar kinderen.
Dancke Oosting was in 1645 te Meppel gehuwd met Claes Hendricks. Uit dit huwelijk is de ambtelijke tak van de familie Oosting gesproten waarvan het merendeel der archiefstukken in deze inventaris is beschreven. De broers van Dancke Oosting, Coop, Wolter en Timan Oosting zetten het agrarische beroep dat hun vader Roelof Oosting al uitoefende voort, echter wel op kleinere schaal. Hun jongere broer Lambertus overleed reeds in 1646. Het merendeel van de uit het huwelijk van Dancke Oosting en Claes Hendricks voortgekomen nazaten hebben zich meer aangetrokken gevoeld tot het ambtelijke dan tot het agrarische leven. Zij gingen studeren en legden zich daarna volledig toe op hun verworven ambt. Zij hebben geen bezittingen in onroerende goederen, behalve dan hun eigen huis, en er is bij hen nauwelijks enige belangstelling te bespeuren voor zakelijke aangelegenheden zoals het aan- en verkopen van landerijen. Hiermede is ook verklaard waarom in dit familiearchief zo weinig stukken van zakelijke aard aanwezig zijn. De stukken, die bewaard zijn gebleven en die van zakelijke aard zijn, hebben in de meeste gevallen betrekking op de zijtakken van de familie, gesproten uit onder andere de huwelijken van Wolter, Coop en Timan Oosting.
Door voornoemde Hendrik en Roelof Oosting splitste zich de familie Oosting in twee takken, maar deze werden door enkele huwelijken van familieleden onderling weer aaneengesmeed. Ten eerste door het huwelijk in 1638 van Anna Oosting (II-a.2), dochter van Hendrik Oosting voornoemd, met Lambert Oosting (III-b), zoon van voornoemde Roelof Oosting en Arentgen Coops. Ten tweede door het huwelijk in 1678 tussen Anna Wichers Oosting (III-a.1), dochter van Wicher Oosting en Ida Peters Gerritsdr., en Roelof Oosting (IV), zoon van Dancke Oosting en Claes Hendricks.
Roelof Oosting, die de achternaam Oosting van zijn moeder Dancke overnam, kreeg bij Anna Wichers Oosting 12 kinderen, van wie het eerste een zoon was, namelijk Nicolaas die geboren werd te Meppel op 29 december 1678 (V). Na te hebben gestudeerd te Groningen promoveerde hij aldaar op 10 september 1698. In 1729 legde hij de eed af als landdagcomparant *  . Bij de inhuldiging van prins Willem Carel Hendrik Friso tot stadhouder der landschap Drenthe op 15 maart 1730 vervaardigde hij een klinkdicht, dat gedrukt werd *  . Nicolaas Oosting huwde in 1709 met Johanna Huysingh. Uit dit huwelijk werden 6 kinderen geboren waaronder Henricus Oosting in 1718 (VI). Deze studeerde rechten te Groningen en promoveerde aldaar in 1744. In datzelfde jaar werd hij beëdigd als advocaat te Assen. Ook was hij landdagcomparant en in 1788 werd hij door de stadhouder benoemd tot schulte van Sleen en bannerschulte van het dingspel Zuidenveld, welk ambt hij uitoefende tot zijn overlijden in 1793.
Henricus Oosting huwde in 1746 met Johanna Margaretha Haak. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren waaronder Jan Haak Oosting (VII) in 1749. Deze voltooide zijn rechtenstudie te Groningen met zijn promotie op 27 juli 1770 op de dissertatie "De beneficio abstinendi". Op 10 juli 1770 verkreeg hij bij besluit van assessor en 24 etten de meerderjarigheid *  . Op 21 augustus 1770 legde hij de eed af als advocaat te Assen *  , maar hij heeft dit ambt daar voor 1772 nauwelijks uitgeoefend. Op 28 november 1772 legde hij namelijk opnieuw de eed af als advocaat, nu te Arnhem *  , en oefende dit ambt daar uit tot en met 1776. In Arnhem was hij lid van het advocatengilde van St. Lucas *  . In 1776 keerde hij terug als advocaat naar Assen en bleef in deze stad in functie tot en met 1785. Over die zelfde periode (1776-1785) was hij ook landdagcomparant voor het Rolderdingspil.
Jan Haak Oosting was van 1779-1785 rentmeester der domeinen en daarna, tot 1802, ontvanger-generaal. Vanaf 1786 tot en mei 1798 was hij bovendien lid van de Etstoel. Na in 1799 te zijn opgetreden als gequalificeerde tot aanneming van beleningen bij de Nationale Beleeningsbank te Amsterdam werd hij in 1802 lid van het gecombineerd departementaal bestuur van Drenthe en Overijssel. Hij legde deze laatste functie echter in 1805 neer omdat hij in dat jaar werd benoemd tot lid van de Raad van Financiën. Deze functie bekleedde hij tot 1807 in welk jaar Jan Haak Oosting het ambt van assessor bij het drostambt Drenthe ging waarnemen, hetgeen hij bleef tot 1810. In 1811 werd hij commissaris tot de installatie van het Vredegerecht te Hoogeveen. Bovendien diende hij in dat jaar een verzoek in om te worden voorgedragen als lid van de Raad van Prefecture van de Wester-Eems, echter zonder succes. Wel vond in 1811 zijn benoeming plaats tot lid van het Hof van Assisen in dit Departement, waarna hij in 1814 tot lid van Provinciale Staten voor de eigenerfden en later voor de steden werd benoemd. in 1818 werd in zijn plaats benoemd mr. S. Gratama.
Op 29 maart 1814 was Jan Haak Oosting aanwezig op de te Amsterdam gehouden vergadering der Zeshonderd Aanzienlijken inzake het ontwerpen van een grondwet voor de Vereenigde Nederlanden.
Nadien is Jan Haak Oosting enige tijd ambteloos geweest. In die periode schreef hij enkele rekesten aan koning Willem I, waarin hij verzocht om in aanmerking te mogen komen voor een nieuwe functie. Of de rekesten enig resultaat hebben gehad is niet met zekerheid te zeggen. In 1814 en 1815 was hij lid van de Commissie tot liquidatie der achterstallige schulden der gemeente Assen; in 1817 werd hij benoemd tot plaatsvervangend rechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Assen. In 1818 moest hij deze laatste functie neerleggen aangezien die onverenigbaar was met zijn lidmaatschap van Provinciale Staten.
Jan Haak Oosting was een zeer actief en hard werkend man. Buiten de reeds genoemde ambtelijke functies was hij ook nog zeer actief in het kerkelijke leven. Als een van zijn belangrijkste taken in dit verband mag nog worden genoemd de functie van commissaris politiek ter Drentsche synode in 1805.
Nadat zijn eerste echtgenote, Barbara Maria van Lier, op 28 augustus 1778 was overleden, hertrouwde Jan Haak Oosting in 1782 met Catharina Evers. Uit dit huwelijk werd onder andere geboren Hendrik Jan Oosting (VIIIc). Deze was van 1832 tot en met 1856 burgemeester van Assen. In 1847 werd hij benoemd tot rijksbetaalmeester in het arrondissement Assen, welke functie hij behield tot het jaar 1870.
Hendrik Jan Oosting huwde in 1809 met Maria Hofstede. Uit dit huwelijk werd in 1812 Petrus Oosting geboren (IXc). Na zijn studie aan de universiteit te Groningen te hebben voltooid en te zijn gepromoveerd in 1835 werd deze voor het Hooggerechtshof te Den Haag als advocaat te Assen beëdigd. In 1837 volgde zijn benoeming tot procureur bij de Rechtbank van Eerste Aanleg in deze stad.
Petrus Oosting huwde in 1840 met Rhijnvisa Mathilda Elisabeth Catharina Feith (1821- 1887), kleindochter van de dichter en burgemeester van Zwolle Rhijnvis Feith. In dit huwelijk werd onder andere geboren Hendrik Jan Oosting (Xb). Hendrik Jan Oosting vertrok in 1865 naar Nederlands-Indië als ambtenaar ter beschikking van de landelijke inkomsten en cultures bij het Binnenlands Bestuur op Java en Madoera te Panggoel (Midden-Java). Na in 1869 tot controleur der 2e klasse te zijn benoemd keerde hij om gezondheidsredenen op 13 oktober 1809 terug naar Nederland. In 1871 werd hij weer naar Panggoel gezonden en in 1874 tot controleur der 1e klasse benoemd. In 1875 werd hij ambtenaar voor de beoefening van de Soendanese taal en hield zich bezig met het samenstellen van een Soendanees-Nederlands woordenboek. In 1881 kwam hij opnieuw met ziekteverlof naar Nederland en in l883 kreeg hij verlof om hier te blijven werken aan de voltooiing van het woordenboek. Na eerst enige tijd in Zwolle te hebben gewoond vertrok hij naar Assen waar hij in 1889 werd gekozen als lid van de gemeenteraad, hetgeen hij bleef tot 1913. In 1904 was hij reeds werkzaam als ambtenaar van de burgerlijke stand op het gemeentehuis te Assen; hij oefende dit ambt uit tot 1915. Van 1913 tot 1915 was hij wethouder te Assen. Buiten deze functies was Hendrik Jan Oosting ook zeer actief in verschillende commissies, raden, genootschappen en het Asser kerk- en verenigingsleven. Hij overleed op 73-jarige leeftijd in 1915.
Hendrik Jan Oosting was in 1871 gehuwd met Maria Wilhelmina Commarina barones van Neukirchen genaamd Nijvenheim. Uit hun huwelijk werden 2 zonen geboren. Ten eerste Petrus (XIb), die in 1905 huwde met Talea Gebina Smidt. Deze Petrus Oosting studeerde rechten te Groningen en promoveerde daar op 23 maart 1897. Vervolgens werd hij advocaat en procureur te Assen en in 1905 ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten in het arrondissement Assen. Petrus Oosting bleef in Assen werkzaam tot 1912, in welk jaar hij te Breda tot substituut-officier van Justitie bij de arrondissementsrechtbank werd benoemd. Nadien vertrok hij in diezelfde functie naar Maastricht. In 1926 vertrok hij naar Utrecht waar hij eerst werkte als substituut-officier van Justitie. In 1930 werd hij tot griffier van de rechtbank in deze stad benoemd. In 1940 verkreeg hij eervol ontslag. Petrus Oosting deed in 1908 te Groningen met gunstig resultaat het doctoraal examen in de staatswetenschappen en promoveerde te Groningen in 1924 op een dissertatie "Overdracht van belastingen".
Het in 1905 gesloten huwelijk tussen Petrus Oosting en Talea Gebina Smidt werd ontbonden te Utrecht in 1918. Er werden 4 kinderen uit dit huwelijk geboren. Petrus Oosting hertrouwde in 1918 met Antonia Busio. Uit dit huwelijk werden 2 kinderen geboren. Van deze tak van de familie zijn tot op heden nog verschillende familieleden in leven.
De tweede zoon uit het huwelijk tussen de hiervoor genoemde Hendrik Jan Oosting en Maria Wilhelmina Commarina barones van Neukirchen genaamd Nijvenheim was Adriaan Abraham Oosting (XIc). Deze ging in 1896 naar Delft en studeerde daar in 1900 af als civiel ingenieur. In datzelfde jaar behaalde hij zijn diploma als ingenieur der telegrafie en telefonie en na eerst te Den Haag en te Zwolle te hebben gewerkt werd hij in 1921 hoofdingenieur in datzelfde dienstvak te Amsterdam.
Adriaan Abraham Oosting huwde drie keer. Uit zijn eerste huwelijk met Abrahamine Beelaerts (van Emmichoven), gesloten te Arnhem in 1900 werden 2 kinderen geboren. In 1902 Anna Elisabeth Margaretha Oosting, die in 1931 huwde met Remmelt Remmelts, notaris te Den Haag, en in 1905 Hendrik Jan Marie Oosting. De laatste overleed in 1966 en was niet gehuwd. De mannelijke lijn van deze tak is dus uitgestorven.

Kenmerken

Datering:
1587-1950
Beschrijving:
Familie Oosting en aanverwante geslachten
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0361 Familie Oosting en aanverwante geslachten
VERKORT:
NL-AsnDA, 0361