In elke provincie is een provinciaal archiefinspecteur belast met het toezicht op de archiefzorg van gemeenten, waterschappen, gemeenschappelijke regelingen en de regionale politiekorpsen. De provinciale archiefinspecteur houdt daarnaast toezicht op het beheer van de dynamische archieven door de provinciale organisatie en bij gemeenten waar geen archivaris is benoemd.
Deze toezichthoudende taak gaat terug op de Archiefwet 1918. Voordien was er nauwelijks sprake van bemoeiingen van hoger hand, ten aanzien van de archieven van gemeenten en waterschappen. De Archiefwet 1918 bepaalde echter onder meer dat het toezicht op de zorg voor gemeente- en waterschapsarchieven bij Gedeputeerde Staten van de provincies zou berusten. In een nadere regeling (KB 6-9-1919; Staatsblad 557) werd dit toezicht uitgewerkt. In het eerste artikel in deze regeling werd bepaald dat "Gedeputeerde Staten de inspectie van de archieven der gemeenten, waterschappen, veenschappen, veenpolders en onderdelen ervan" kon opdragen aan een door hen te benoemen provinciaal archiefinspecteur of aan de rijksarchivaris in de provincie.
In veel provincies werd vervolgens de inspectietaak opgedragen aan de rijksarchivarissen in de provincie. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw werd de functie van provinciaal archiefinspecteur losgekoppeld van de rijksarchivaris in de provincie en wordt de taak vervuld door een afzonderlijke door Gedeputeerde Staten benoemde ambtenaar. Dit laatste was vooral een gevolg van de nieuwe Archiefwet 1962, waar in de toelichting van artikel 22 die de benoeming van een archiefinspecteur regelde, op ontkoppeling van de combinatie rijksarchivaris in de hoofdplaats van de provincie en provinciaal archiefinspecteur werd aangedrongen.

Het bovenstaande was ook het geval in de provincie Drenthe. Tot 1970 fungeerden de opeenvolgende rijksarchivarissen in de provincie Drenthe ook als provinciaal archiefinspecteur. Toen D.J. Werkman, rijksarchivaris in Drenthe en tevens provinciaal archiefinspecteur, in 1970 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, kreeg de provincie Drenthe van de minister van CRM vrijstelling van de verplichte benoeming van een provinciaal archiefinspecteur op grond van artikel 22 van de Archiefwet 1962. De provincie Drenthe werd als een 'bijzonder geval' beschouwd, omdat gezien de geringe ouderdom en omvang van de archieven er geen behoefte zou bestaan aan een afzonderlijke inspecteur. Wel moest de rijksarchivaris in de provincie, intussen J. Heringa, met de inspectie worden belast, terwijl de feitelijke werkzaamheden door een middelbaar archiefambtenaar werkzaam in provinciale dienst, uigevoerd dienden te worden. Als eerste vervulde R.C.M. Jacobs, ambtenaar bij het Bureau Archief en Bibliotheek van de provinciale griffie, deze taak. In 1973 besloten Gedeputeerde Staten hem te ontlasten van werkzaamheden ten behoeve van het archief van de Griffie en geheel ter beschikking te stellen van de archiefinspectie. Per 1 januari 1975 werd Jacobs opgevolgd door A.J.M. den Teuling. Nadat de rijksarchivaris in Drenthe later dat jaar aanhangig maakte dat Drenthe niet meer als 'bijzonder geval' aangemerkt kon worden, werd Den Teuling (*1944) per 1 maart 1976 als eerste zelfstandige provinciale archiefinspecteur van Drenthe benoemd. * 
Vanaf 1 januari 1992 zijn de drie noordelijke provincies een samenwerkingsverband aangegaan, waardoor Den Teuling tevens inspecteur werd in de andere twee provincies. Onderling verdeelden de drie inspecteurs de taken, daarin bijgestaan door meerdere assistenten.
Per 1 november 2005 maakte Den Teuling gebruik van een regeling tot vervroegde pensionering.

Tijdens zijn loopbaan heeft A.J.M. den Teuling veel activiteiten ondernomen die niet automatisch volgden uit de inspectietaak in engere zin. Zo heeft hij onder meer deelgenomen aan vele commissies en werkgroepen, vooral op het gebied van het materieel archiefbeheer en was hij van 1978-1994 docent archivistiek aan de Rijksarchiefschool. Vanaf 1985 is hij redacteur en auteur geweest van de Samsom-, later Kluwer-uitgave Archiefbeheer in de praktijk, van 1992-2000 was hij lid van het ŽICA-committee on archives building and equipmentŽ (ICA-CBQ). In 1998 was hij als onderzoeker verbonden aan een onderzoekscommissie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de vermoede illegale vernietiging van archiefbescheiden van inlichtingendiensten (Commissie-Valk). Verder heeft hij gepubliceerd over vele onderwerpen verband houdende met archiefbeheer, maar ook met regionale geschiedbeoefening.
Door al deze activiteiten en daaruit voortvloeiende publicaties, heeft Den Teuling een belangrijke bijdrage geleverd aan zowel het Nederlandse archiefwezen als aan de Drentse geschiedschrijving.